U kunt in Gosen wonen, dicht bij mij, met uw kinderen, uw kleinkinderen, uw schapen en geiten en runderen en wat u verder maar bezit. Ik zal u daar onderhouden, want de hongersnood zal nog vijf jaar duren. Dan hoeft u geen gebrek te lijden, u niet en ook uw familieleden en uw dieren niet.”’ Tot slot zei Jozef:
‘Jullie allemaal, ook jij, Benjamin, zien met eigen ogen dat ik het zelf ben die hier met jullie spreekt. Vertellen jullie mijn vader dus hoeveel aanzien ik in Egypte geniet, en alles wat jullie gezien hebben, en laat hem dan zo gauw mogelijk hierheen komen.’ Daarop viel hij zijn broer Benjamin om de hals; beiden huilden. Jozef kuste al zijn broers, terwijl hij zijn tranen de vrije loop liet. Pas toen waren zijn broers in staat iets tegen hem te zeggen.
Toen het nieuws dat Jozefs broers gekomen waren, doorgedrongen was tot in het koninklijk paleis, waren de farao en zijn hovelingen verheugd. De farao zei tegen Jozef:
‘Zegt u maar tegen uw broers dat ze hun lastdieren moeten bepakken en terug moeten gaan naar Kanaän. Laat ze hun vader en hun gezinnen daar ophalen, en dan weer hierheen komen. Zegt u ze het vruchtbaarste deel van Egypte maar toe en beloof ze dat ze het beste wat het land te bieden heeft te eten zullen krijgen. Verder moet u zeggen dat ze hiervandaan wagens moeten meenemen, zodat ze kunnen terugkomen met hun vrouwen en kinderen en met hun vader. Ze hoeven er niet om te treuren dat ze hun huisraad moeten achterlaten, want het beste wat er in Egypte te vinden is, is voor hen.’