Ongeveer drie maanden later kwam men Juda vertellen dat Tamar, zijn schoondochter, zich als een hoer had gedragen en daardoor zwanger was. ‘Breng haar de stad uit,’ zei Juda, ‘ze moet verbrand worden.’ Maar terwijl ze de stad uit werd gebracht, liet ze haar schoonvader deze boodschap brengen:
‘Ik ben zwanger van de eigenaar van deze voorwerpen. Kijkt u eens goed van wie dit zegel, dit snoer en deze staf zijn.’ Juda herkende ze en zei:
‘Zij is onschuldig maar ik niet, want ik heb haar niet aan mijn zoon Sela gegeven.’ Hij had geen tweede keer gemeenschap met haar.
Toen de tijd van de bevalling was gekomen, bracht ze een tweeling ter wereld. Tijdens de bevalling stak een van de twee zijn hand naar buiten. De vroedvrouw bond een rode draad om zijn hand ten teken dat hij zich het eerst had laten zien. Maar hij trok zijn hand weer terug, en daar kwam zijn broer te voorschijn. ‘Wat een baanbreker ben jij!’ zei ze. Hij kreeg de naam Peres. Daarna kwam zijn broer, met om zijn hand de rode draad. Hij werd Zerach genoemd.