Dit zijn de nakomelingen van Ismaël, de zoon die Hagar, de Egyptische slavin van Sara, aan Abraham had gebaard. Hier volgen de namen van de zonen van Ismaël, in volgorde van geboorte:
Nebajot, Ismaëls oudste zoon, Kedar, Adbeël, Mibsam, Misma, Duma, Massa, Chadad, Tema, Jetur, Nafis en Kedema. Dit waren de zonen van Ismaël, dit waren hun namen – twaalf stamvorsten, elk met hun eigen nederzetting en hun eigen tentenkamp.
Ismaël leefde honderdzevenendertig jaar. Toen blies hij de laatste adem uit en werd hij verenigd met zijn voorouders. Zijn nakomelingen woonden in een gebied dat zich uitstrekte van Chawila tot Sur, dat ten oosten van Egypte ligt, in de richting van Assur. Ze vestigden zich in de buurt van hun verwanten en leefden in onmin met hen.