Toen zei Laban tegen Jakob:
‘Dit zijn mijn eigen dochters, mijn eigen kleinkinderen en mijn eigen dieren; alles wat je ziet is van mij. Hoe zou ik nu mijn eigen dochters iets kunnen aandoen, of de kinderen die zij ter wereld hebben gebracht? Laten we daarom een overeenkomst sluiten en iets zoeken dat voor ons beiden als getuige kan dienen.’ Daarop koos Jakob een steen uit en zette hem rechtop als gedenksteen; hij droeg zijn verwanten op nog meer stenen te verzamelen. Dat deden ze. Ze stapelden ze op en hielden bij die steenhoop een maaltijd. Laban noemde de steenhoop in zijn taal Jegar-Sahaduta, Jakob noemde hem Gal-Ed. ‘Deze steenhoop,’ zei Laban, ‘is getuige van de overeenkomst tussen jou en mij.’ Daarom kreeg hij de naam Gal-Ed. Een andere naam die hij kreeg was Mispa, want Laban zei daar ook:
‘Moge de HEER toezicht houden op jou en mij wanneer we niet bij elkaar in de buurt zijn. Als jij mijn dochters niet goed behandelt, of als je andere vrouwen neemt en die boven mijn dochters verkiest, zonder dat iemand daar weet van heeft, dan is God getuige van wat jij en ik doen. Deze steenhoop,’ vervolgde Laban, ‘en deze gedenksteen die ik hier heb neergezet, zijn alle twee getuige van de afspraak dat ik niet met kwade bedoelingen voorbij deze steenhoop naar jou zal komen, en jij niet naar mij. De God van Abraham en de God van Nachor, die ook de God van hun vader was, zal beoordelen wie van ons beiden in zijn recht staat.’ Jakob zwoer een eed bij de God voor wie zijn vader Isaak diep ontzag had. Hij bracht daar in het bergland een offer en riep zijn verwanten op om er een maaltijd te houden. Dat deden ze, en ze overnachtten in het gebergte.
De volgende morgen vroeg kuste Laban zijn kleinkinderen en zijn dochters, en zegende hen. Daarna ging hij terug naar huis.