Wee de herders die de schapen van Mijn weiden in het verderf storten en laten verdwalen – spreekt de HEER. Daarom – dit zegt de HEER, de God van Israël, tegen de herders die Mijn volk weiden: Jullie hebben Mijn schapen verjaagd en laten verdwalen, en jullie zijn ze niet gaan zoeken. Daarom ga Ik jullie zoeken: Ik zal jullie straffen voor je kwalijke praktijken – spreekt de HEER. Wat er nog van de schapen over is, zal Ik bijeenbrengen uit alle landen waarheen Ik ze verjaagd heb. Ik breng ze terug naar hun weide, ze zullen vruchtbaar zijn en in aantal toenemen.
Lees meer ...Jeremia 23:13-26 2
Bij Samaria’s profeten zag Ik ongehoorde dingen: ze lieten zich door Baäl leiden en misleidden Israël, Mijn volk. Bij Jeruzalems profeten zie Ik gruwelijke dingen: overspel! leugen op leugen! Zij steunen de boosdoeners, zodat die niet breken met hun kwalijke praktijken. Iedereen is even slecht geworden als de inwoners van Sodom en Gomorra. Daarom – dit zegt de HEER van de hemelse machten over de profeten: Ik geef hun alsem te eten en giftig water te drinken, want de profeten van Jeruzalem hebben heel het land met hun verdorvenheid besmet.
Lees meer ...Jeremia 23:27-40 3
Hoe lang nog zijn ze eropuit om met de dromen die ze elkaar vertellen Mijn volk Mijn naam te laten vergeten, zoals hun voorouders Mijn naam door Baäl zijn vergeten? Een profeet die droomt, vertelt niet meer dan een droom, maar wie Mijn woorden kent, geeft Mijn woorden betrouwbaar weer. Wat heeft stro met graan gemeen? – spreekt de HEER. Is Mijn woord niet als een vuur, als een hamer die een rots verbrijzelt? – spreekt de HEER. Ik zal ze straffen – spreekt de HEER -, Ik zal ze straffen, die profeten die elkaar napraten en steeds zo zelfverzekerd “spreekt de HEER” roepen; Ik zal ze straffen – spreekt de HEER –
Lees meer ...Jeremia 24:1-10 De manden met vijgen
De HEER liet mij twee manden met vijgen zien, nadat koning Nebukadnessar van Babylonië koning Jechonja van Juda, de zoon van Jojakim, samen met de leiders van Juda en de smeden en de wapenmeesters uit Jeruzalem naar Babel had weggevoerd. De manden waren voor de tempel gezet. In de ene mand zaten prachtige vijgen, als van de eerste pluk, in de andere mand zaten bedorven vijgen, die niet meer te eten waren. De HEER zei tegen mij: ‘Wat zie je, Jeremia?’ Ik antwoordde: ‘Vijgen.
Lees meer ...Jeremia 25:1-12 Profetieën over de volken 1
In het vierde regeringsjaar van koning Jojakim van Juda, de zoon van Josia (dit was het eerste regeringsjaar van koning Nebukadnessar van Babylonië), richtte de HEER zich tot Jeremia over de inwoners van Juda en Jeruzalem. De profeet Jeremia sprak toen tot hen: ‘Vanaf het dertiende regeringsjaar van koning Josia van Juda, de zoon van Amon, tot op de dag van vandaag, drieëntwintig jaar lang, heb ik telkens weer namens de HEER tot jullie gesproken, maar jullie hebben niet geluisterd. Steeds opnieuw heeft de HEER Zijn dienaren, de profeten, naar jullie gezonden, maar jullie hebben niet geluisterd; jullie wilden hen niet eens aanhoren.
Lees meer ...Jeremia 25:13-26 Profetieën over de volken 2
Ik breng over dat land het onheil dat Ik het aangekondigd heb, alles wat in dit boek geschreven staat en door Jeremia tegen alle volken geprofeteerd is. Dan zullen de Chaldeeën zelf door vele volken en machtige koningen worden onderworpen. Zo zal Ik hun vergelden wat ze hebben misdaan.’ Vervolgens zei de HEER, de God van Israël, tegen mij: ‘Neem deze beker van Mij aan en laat daaruit alle volken waarheen Ik je zend de wijn van Mijn woede drinken.
Lees meer ...Jeremia 25:27-38 Profetieën over de volken 3
De HEER zei: ‘Zeg tegen hen: Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël: Drink, duizel en braak; als Ik het zwaard op jullie afstuur, storten jullie neer en kunnen jullie niet meer opstaan. En als ze weigeren de beker aan te nemen, zeg dan tegen hen: Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Drinken zul je! Ik sta op het punt de stad waaraan Mijn naam verbonden is ten onder te laten gaan. Zouden jullie dan ongestraft blijven? Nee! Ik roep het zwaard op tegen alle bewoners van de aarde – spreekt de HEER van de hemelse machten.
Lees meer ...Jeremia 26:1-12 Jeremia om zijn profetie aangeklaagd 1
In het begin van de regering van koning Jojakim van Juda, de zoon van Josia, richtte de HEER de volgende woorden tot Jeremia: ‘Dit zegt de HEER: Ga in de voorhof van Mijn tempel staan en spreek tot allen die uit de steden van Juda zijn gekomen om Mij in de tempel te vereren. Zeg hun alles wat Ik je opdraag en laat niets achterwege. Misschien zullen ze luisteren en met hun kwalijke praktijken breken. Dan zal Ik afzien van het onheil waarmee Ik hen wil treffen vanwege hun kwalijke praktijken. Zeg tegen hen:
Lees meer ...Jeremia 26:13-24 Jeremia om zijn profetie aangeklaagd 2
Beter daarom uw leven en luister naar de HEER, uw God, opdat Hij afziet van het onheil dat Hij u heeft aangekondigd. Wat mijzelf betreft: ik ben in uw handen, u kunt met mij doen wat u goed en rechtvaardig acht. Maar besef wel dat u door mij te doden onschuldig bloed vergiet, waarvoor u zelf, deze stad en de inwoners zullen boeten, want werkelijk, de HEER heeft mij gestuurd om u te waarschuwen.’ Toen zeiden de leiders en de andere aanwezigen tegen de priesters en de profeten: ‘Deze man kan niet ter dood gebracht worden, want hij heeft in de naam van de HEER, onze God, tot ons gesproken.’
Lees meer ...Jeremia 27:1-11 Het juk van Babylonië 1
In het begin van de regering van koning Jojakim van Juda, de zoon van Josia, richtte de HEER zich tot Jeremia. De HEER zei tegen mij: ‘Maak jukken met riemen en leg die op je nek. Stuur de koningen van Edom, Moab, Ammon, Tyrus en Sidon ieder een juk. Je moet ze meegeven aan hun gezanten, die bij koning Sedekia in Jeruzalem zijn. Laat ze hun vorst de volgende boodschap overbrengen: Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël – dit moet u dus tegen uw vorst zeggen: Ik heb met Mijn grote kracht en met Mijn machtige arm de aarde gemaakt en de mensen en dieren die er leven.
Lees meer ...