Hier volgen de woorden van Jeremia, de zoon van Chilkia, afkomstig uit een priestergeslacht uit Anatot in het gebied van Benjamin. De HEER richtte zich tot hem in het dertiende jaar dat koning Josia, de zoon van Amon, over Juda regeerde. Ook sprak Hij tot hem tijdens de regering van koning Jojakim, de zoon van Josia, en in de jaren daarna, tot het einde van het elfde regeringsjaar van Sedekia, de zoon van Josia.
Lees meer ...Jeremia 1:11-19 2
De HEER richtte zich tot mij: ‘Wat zie je, Jeremia?’ Ik antwoordde: ‘Ik zie een amandeltwijg.’ ‘Dat zie je goed,’ zei de HEER, ‘zo snel als een amandelboom in het voorjaar uitbot, zo snel laat Ik Mijn woorden uitkomen.’ De HEER richtte zich opnieuw tot mij: ‘Wat zie je?’ Ik zei: ‘Ik zie een gloeiend hete kookpot die vanuit het noorden overhelt.’
Lees meer ...Jeremia 2:1-12 Ontrouw van Israël en Juda 1
De HEER richtte zich tot mij: ‘Roep Jeruzalem toe: Dit zegt de HEER: Ik weet nog hoe je me liefhad in je jeugd, van me hield als Mijn bruid, hoe je me volgde door de woestijn, dat land waar niet wordt gezaaid. Israël is aan de HEER gewijd, het is de eerste vrucht van Zijn oogst. Wie het verslindt, laadt schuld op zich, hij wordt door onheil getroffen – spreekt de HEER. Luister naar de woorden van de HEER, volk van Jakob. Stammen van Israël, luister allemaal! Dit zegt de HEER:
Lees meer ...Jeremia 2:13-24 Ontrouw van Israël en Juda 2
Twee wandaden heeft Mijn volk begaan: het heeft Mij verlaten, de bron van levend water, en het heeft waterkelders uitgehouwen, kelders vol scheuren, waarin het water niet blijft staan. Is Israël een knecht, is het soms als slaaf geboren? Waarom is het dan een weerloze prooi? Leeuwen briesen ertegen, heffen een machtig gebrul aan. Ze maken van het land een woestenij, de steden zijn verwoest, ontvolkt. Manschappen uit Memfis en Dafne stropen je heuvels kaal. Je hebt het aan jezelf te wijten, je hebt de HEER, je God, verlaten toen Hij je leidde op je weg.
Lees meer ...Jeremia 2:25-37 Ontrouw van Israël en Juda 3
Loop je voeten niet stuk, bespaar jezelf een dorstige keel. Maar jij zegt: “Laat me begaan, ik heb die andere goden lief, hen wil ik volgen.” Zoals een betrapte dief te schande staat, zo staat het volk van Israël te schande, de koningen en leiders, de priesters en profeten. Ze zeggen tegen een blok hout: “U bent onze vader,” tegen een stuk steen: “U hebt ons gebaard.” Ze hebben Mij de rug toegekeerd, ze kijken Mij niet langer aan. Maar als ze in nood zijn, roepen ze: “Kom toch, red ons!” Waar zijn dan je goden, die jullie zelf gemaakt hebben?
Lees meer ...Jeremia 3:1-13 Oproep om terug te keren naar de HEER 1
De HEER sprak: ‘Als een man van zijn vrouw scheidt en zij bij hem weggaat en de vrouw van een ander wordt, kan hij haar dan terugnemen? Wordt er dan geen smet op het land geworpen? Maar jij hebt met talloze minnaars overspel gepleegd, en je wilt toch weer bij Mij terugkomen? – spreekt de HEER. Kijk naar de kale heuvels, waar ben je níet beslapen? Je wachtte je minnaars op langs de weg, zoals een rover wacht in de woestijn. Je hebt dit land besmeurd met je overspel, je schandelijk gedrag. Daarom bleven de regens uit, is de lenteregen niet gekomen.
Lees meer ...Jeremia 3:14-25 Oproep om terug te keren naar de HEER 2
Kom terug, ontrouwe kinderen – spreekt de HEER -, want jullie behoren Mij toe. Ik zal één van jullie uit elke stad nemen en twee van jullie uit elke familie, en jullie naar Sion brengen. Ik zal jullie herders naar Mijn hart geven, en die zullen jullie met wijsheid en inzicht weiden. En als jullie in die tijd in aantal toenemen en dit land weer zullen bevolken, zal niemand meer over de ark van het verbond met de HEER spreken. Die komt in niemands gedachten op, hij wordt niet meer genoemd of gemist, en wordt niet opnieuw gemaakt. In die tijd zal men Jeruzalem “Troon van de HEER” noemen.
Lees meer ...Jeremia 4:1-10 1
Israël, wanneer je op je schreden terugkeert, keer dan terug naar Mij – spreekt de HEER. Heb je die afgodsbeelden weggedaan, zwerf dan niet langer rond, maar zweer waarachtig, eerlijk en oprecht: “Zo waar de HEER leeft.” Dan willen alle volken worden gezegend als Israël, ze zullen zich met Israël gelukkig prijzen. Want dit zegt de HEER tegen Juda en Jeruzalem: Ontgin nieuw land, en zaai niet tussen de dorens.
Lees meer ...Jeremia 4:11-20 2
‘Dan zeg Ik Juda en Jeruzalem: Vanuit de kale heuvels in de woestijn waait een verzengende wind naar Mijn volk. Geen wind om het koren te wannen, Ik stuur een woeste wind. Nu, ja nú vel Ik Mijn oordeel over hen. Daar doemt de vijand op, als een jagende wolk, zijn wagens razen als een wervelwind, zijn paarden gaan sneller dan adelaars. “Wee ons! Het is met ons gedaan.” Jeruzalem, zuiver je hart van het kwaad, dan alleen word je gered.
Lees meer ...Jeremia 4:21-31 3
Hoe lang nog moet Ik de strijdvaan zien, de ramshoorn horen schallen? De HEER zegt: ‘Dwaas is Mijn volk, het is met Mij niet vertrouwd. Het zijn kinderen zonder verstand, inzicht hebben ze niet. Zij zijn wel wijs, maar in het kwaad; tot het goede zijn ze niet in staat.’ Ik zag de aarde, ze was woest en doods. Ik keek op naar de hemel, er was geen licht. Ik zag de bergen, ze beefden, de heuvels, ze huiverden. Ik keek, er waren geen mensen, alle vogels waren uit de lucht verdwenen.
Lees meer ...