Dit zegt God, de HEER: Sla in woede je handen op elkaar, stamp met je voeten en roep ach en wee over het gruwelijke wangedrag van de Israëlieten; zij zullen sterven door het zwaard, de honger en de pest. Wie ver weg is zal sterven aan de pest,
Lees meer ...Ezechiël 7:1-13 Het einde komt 1
De HEER richtte zich tot mij: ‘Mensenkind, dit is wat God, de HEER, zegt over het land van Israël: Het einde komt, het komt van alle kanten over je. Nu is voor jou het einde aangebroken, Ik zal Mijn woede op je koelen, je straffen voor je daden, je laten boeten voor je wangedrag. Ik zal geen medelijden tonen, geen medelijden kennen, Je zult boeten voor je daden, je wangedrag keert zich tegen je – en jullie zullen weten dat Ik de HEER ben. Dit zegt God, de HEER:
Lees meer ...Ezechiël 7:14-27 Het einde komt 2
De krijgstrompet weerklinkt, de strijd wordt voorbereid, maar niemand trekt ten strijde: Mijn toorn verlamt dit rijke land. Buiten regeert het zwaard, binnen heersen pest en honger, wie op het veld is zal sterven door het zwaard, wie in de stad is wordt getroffen door de honger en de pest. Wie toch ontkomen, zijn als duiven uit het dal – verdreven naar de bergen, kermend in hun schuld. Het water loopt hun langs de benen, hun armen worden slap, ze gaan gehuld in het zwart, ze sidderen en beven, hun ogen zijn beschaamd, hun schedels kaalgeschoren.
Lees meer ...Ezechiël 8:1-11 Visioen in de tempel van Jeruzalem 1
In het zesde jaar, op de vijfde dag van de zesde maand, toen ik in mijn huis zat met de oudsten van Juda tegenover me, werd ik opnieuw gegrepen door de hand van God, de HEER. Dit is wat ik zag: een gedaante als van vuur. Vanaf wat Zijn lendenen leken te zijn naar beneden toe zag ik vuur, en naar boven toe een schittering, glanzend als wit goud. Hij strekte iets uit dat de vorm had van een hand en pakte me bij mijn haren beet. In dit goddelijk visioen tilde de geest me op, tussen hemel en aarde, en bracht me naar Jeruzalem, naar de ingang van de noordelijke binnenpoort,
Lees meer ...Ezechiël 8:12-18 Visioen in de tempel van Jeruzalem 2
Hij vroeg me: ‘Heb je gezien, mensenkind, wat de oudsten van het volk van Israël doen, daar in het duister, in die zaal vol afbeeldingen? De HEER ziet ons niet, denken ze, de HEER heeft het land verlaten.’ ‘Ik zal je nog meer van hun gruwelijke daden laten zien,’ zei Hij, en Hij bracht me naar de ingang van de noordelijke poort van de tempel van de HEER. Daar zaten vrouwen die rouwden om de god Tammuz. ‘Heb je het gezien, mensenkind?’ vroeg Hij mij.
Lees meer ...Ezechiël 9:1-11 1
Toen hoorde ik Hem luid roepen: ‘Kom te voorschijn, jullie die de stad gaan straffen, en neem je vernietigingswapens mee.’ En ik zag hoe zes mannen uit de richting van de noordelijke bovenpoort kwamen, alle zes met een dodelijk wapen in hun hand. Er was ook nog een man bij hen in linnen kleren, die een schrijverskoker aan zijn gordel droeg. De mannen gingen naast het bronzen altaar staan. De stralende verschijning van de God van Israël bewoog zich van de cherubs waarboven Hij troonde naar de ingang van de tempel, en Hij riep de in linnen geklede man met de schrijverskoker bij zich. De HEER zei tegen hem:
Lees meer ...Ezechiël 10:1-12 1
Daarna zag ik dit: boven de koepel boven de cherubs was iets te zien dat leek op een troon van saffier. De HEER zei tegen de in linnen geklede man: ‘Ga het raderwerk waarop de cherubs rusten binnen en vul er je handen met gloeiende kolen; die moet je uitstrooien over de stad.’ Ik zag hoe de man naar binnen ging. De cherubs stonden op dat moment aan de zuidkant van de tempel, en een wolk vulde de binnenhof. Toen de stralende verschijning van de HEER zich verplaatste van de cherubs naar de tempelingang, vulde die wolk de tempel, en de hele hof was vol van de gloed van de verschijning van de HEER.
Lees meer ...Ezechiël 10:13-22 2
Het waren de wielen die ik eerder ‘het raderwerk’ had horen noemen. Iedere cherub had vier gezichten: bij de eerste was het gezicht van een cherub te zien en bij de tweede dat van een mens, bij de derde de muil van een leeuw en bij de vierde de bek van een adelaar. De cherubs stegen op; het waren de wezens die ik bij het Kebarkanaal al had gezien. Als de cherubs zich bewogen, gingen de wielen met hen mee,
Lees meer ...Ezechiël 11:1-13 1
De geest tilde me weer op en bracht me naar de oostelijke poort van de tempel van de HEER. Daar zag ik vijfentwintig mannen staan, met in hun midden Jaäzanja, de zoon van Azzur, en Pelatja, de zoon van Benaja, twee leiders van het volk. De HEER zei tegen mij: ‘Mensenkind, dit zijn de mannen die in deze stad onheil willen stichten en slechte raad geven. Ze zeggen: “Hier hoeven voorlopig geen huizen te worden gebouwd! In deze stad horen wij thuis als vlees in een pot.” Daarom moet je tegen hen profeteren, mensenkind.’
Lees meer ...Ezechiël 11:14-25 2
Daarna richtte de HEER zich weer tot mij: ‘Mensenkind, het zijn je eigen broeders en zusters, je verwanten en alle andere Israëlieten in ballingschap, tegen wie de inwoners van Jeruzalem zeggen: “Blijf waar je bent, ver verwijderd van de HEER, want aan ons is het land in eigendom gegeven!” Maar geef daarop dit antwoord: “Dit zegt God, de HEER: Al heb Ik hen weggevoerd naar verre volken,
Lees meer ...