Net als Ammon zal Ik Moab in eigendom geven aan de stammen uit het oosten. Geen volk zal zich de Ammonieten ooit nog herinneren. Zo zal Ik ook Moab straffen; ze zullen weten dat Ik de HEER ben. Dit zegt God, de HEER: Edom heeft zich op het volk van Juda gewroken en zo een zeer zware schuld op zich geladen. Daarom, zegt God, de HEER, zal Ik Mijn hand tegen Edom opheffen.
Lees meer ...Ezechiël 26:1-11 Profetie over Tyrus 1
In het elfde jaar, op de eerste dag van de maand, richtte de HEER zich tot mij: ‘Mensenkind, Tyrus heeft zich vrolijk gemaakt over Jeruzalem, zij heeft uitgeroepen: “De Poort der volken is verwoest en is mij toegevallen. Nu de stad in puin ligt, zal ik mij vullen met haar schatten!” Daarom zegt God, de HEER: Ik zal je straffen, Tyrus, Ik zal een vloed van volken op je afsturen, ze zullen op je aanstormen als de golven van de zee! De muren van Tyrus zullen ze verwoesten en haar torens neerhalen. Ik zal zelfs het stof uit Tyrus wegvegen,
Lees meer ...Ezechiël 26:12-21 Profetie over Tyrus 2
Je rijkdommen worden geroofd, je handelswaren geplunderd, je muren neergehaald en je kostbare huizen afgebroken. Alle stenen, al het houtwerk en alle puin verdwijnen in zee. Je gezang zal Ik doen verstommen, niemand zal de klank van je lieren nog horen. Ik maak een kale rots van je, een droogplaats voor netten, je zult nooit meer worden herbouwd. Ik, de HEER, heb gesproken – zo spreekt God, de HEER. Ook dit zegt God, de HEER, tegen Tyrus: De kusten en de eilanden zullen beven bij het geluid van je val, bij het gekerm van de gewonden, als er binnen je muren een slachting wordt aangericht.
Lees meer ...Ezechiël 27:1-19 1
De HEER richtte zich tot mij: ‘Zing, mensenkind, een klaaglied over Tyrus. Zeg tegen Tyrus, de stad die met haar havens de toegang tot de zee beheerst, de stad die handeldrijft met verre volken en landen overzee: “Dit zegt God, de HEER: Jij, Tyrus, noemde je schoonheid volmaakt. Je land lag in het hart van de zee, in volmaakte schoonheid was je gebouwd. Van Senircipressen waren je boorden, een Libanonceder was je mast. Van eiken uit Basan waren je riemen, je dek was van ivoor, ingelegd in dennenhout van de eilanden waar de Kittiërs wonen. Van bont Egyptisch linnen waren de zeilen waaraan je van verre te herkennen was, het blauwpurper en roodpurper van Alasia’s kusten werd de stof van je dekkleden.
Lees meer ...Ezechiël 27:20-36 2
Van de kooplieden uit Dedan betrok je je zadelkleden; de Arabieren en de vorsten van Kedar handelden met je in lammeren, rammen en bokken. De kooplieden van Seba en Rama leverden je de beste soort balsem voor je goederen, en allerlei edelstenen en goud. Ook de kooplieden van Charan, Kanne en Eden, en die van Seba, Assur en Kilmad handelden met je en verkochten je schitterende gewaden en mantels van blauwpurperen en bonte wol, kleden van tweekleurig weefsel en stevig gevlochten touwen. Met schepen uit Tarsis werd je handelswaar vervoerd. Zo lag je volgeladen en zwaar in het hart van de zeeën.
Lees meer ...Ezechiël 28:1-15 1
De HEER richtte zich tot mij: ‘Mensenkind, zeg tegen de vorst van Tyrus: “Dit zegt God, de HEER: Je bent hoogmoedig geworden, je hebt gezegd: ‘Ik ben een god, ik zit op een godentroon, midden in zee.’ Je achtte jezelf een god gelijk, terwijl je een mens bent, en geen god. Je denkt wijzer te zijn dan Daniël, geen mysterie blijft voor je verborgen! Door je wijsheid en inzicht ben je welvarend geworden en heb je je schatkamers met goud en zilver gevuld. Door je grote wijsheid en je handelsgeest heb je je rijkdom nog vergroot, maar die rijkdom heeft je ook hoogmoedig gemaakt. Daarom, zegt God, de HEER, omdat je jezelf een god gelijk acht, zal Ik vreemde volken op je afsturen,
Lees meer ...Ezechiël 28:16-26 2
Door al het handeldrijven raakte je verstrikt in onrecht en geweld, en je zondigde; daarom, beschermende cherub, verbande Ik je van de berg van God en verdreef Ik je van je plaats tussen de vurige stenen. Je schoonheid had je hoogmoedig gemaakt, je had je wijsheid en luister verkwanseld. Daarom heb Ik je op de aarde neergeworpen, als een schouwspel voor andere koningen. Door je grote schuld, door je oneerlijke handel, waren je heiligdommen ontwijd. Daarom liet Ik een vuur in je oplaaien dat je heeft verteerd, Ik maakte van jou een hoop as op de grond, voor ieder die het wil zien.
Lees meer ...Ezechiël 29:1-12 Profetie tegen Egypte 1
Op de twaalfde dag van de tiende maand in het tiende jaar richtte de HEER zich tot mij: ‘Mensenkind, richt je blik op de farao, de koning van Egypte, en profeteer tegen hem en tegen heel Egypte. Zeg: “Dit zegt God, de HEER: Farao, Ik keer me tegen je, jij, koning van Egypte, jij, grote krokodil die daar ligt in de waterstromen van de Nijl, jij die zegt: ‘De Nijl is van mij, ik heb hem voor mijzelf gemaakt.’ Ik zal haken door je kaak slaan en de vissen van de Nijl aan je schubben laten kleven. Ik haal je omhoog uit je waterstromen, en alle vissen van de Nijl zullen aan je schubben kleven.
Lees meer ...Ezechiël 29:13-21 Profetie tegen Egypte 2
Maar ook zegt God, de HEER: Als die veertig jaar voorbij zijn, zal Ik de Egyptenaren weer samenbrengen vanuit de landen waarheen ze verdreven zijn. Ik zal hun lot ten goede keren en hen terugbrengen naar Patros, het land van hun oorsprong. Daar zullen ze een onbeduidend koninkrijk vormen. Het zal het minste van alle koninkrijken zijn en zich nooit meer boven de andere volken verheffen; Ik zal een klein volk van hen maken dat niet meer over andere volken heersen zal.
Lees meer ...Ezechiël 30:1-14 1
De HEER richtte zich tot mij: ‘Mensenkind, profeteer, zeg: “Dit zegt God, de HEER: Barst uit in gejammer! O, angstwekkende dag! Nabij is de dag, nabij is de dag van de HEER! Een dag van wolken zal het zijn, de dag van het oordeel over de volken. In Egypte zal een zwaard rondwaren, Nubië siddert van angst wanneer in Egypte de doden vallen. Het volk wordt weggesleept, de muren worden neergehaald. Nubiërs, Libiërs en Lydiërs, huurlingen en Kubieten, mannen uit een land van bondgenoten:
Lees meer ...