Op de eerste dag van de derde maand in het elfde jaar richtte de HEER zich tot mij: ‘Mensenkind, zeg tegen de farao, de koning van Egypte, en tegen zijn volk: “Wie is er zo groot als jij? Ooit was er een cipres, een ceder van de Libanon, met mooie takken, als een woud dat schaduw geeft, duizelingwekkend hoog, zijn kruin raakte de wolken. Water deed hem groeien, de oervloed maakte hem groot:
Lees meer ...Ezechiël 31:12-18 2
Vreemde volken, de wreedste ter wereld, hakten hem om en smeten hem neer op de bergen, zijn takken vielen in de dalen, zijn twijgen werden gebroken en vulden de beddingen van de rivieren. Alle volken van de aarde trokken weg uit zijn schaduw en lieten hem liggen. De vogels van de hemel streken neer op zijn gevallen stam, en in zijn takken huisden de dieren van het veld. Geen boom, al heeft hij zijn wortels in het water, zal ooit nog zo hoog worden, geen kruin zal ooit nog de wolken raken. Geen boom zal zich meer boven de andere verheffen.
Lees meer ...Ezechiël 32:1-15 1
Op de eerste dag van de twaalfde maand in het twaalfde jaar richtte de HEER zich tot mij: ‘Mensenkind, hef een klaaglied aan over de farao, de koning van Egypte, en zing: “Je waande je een leeuw onder de volken, je was als een krokodil in de zeeën. Water spoot uit je neusgaten, met je poten maakte je het water troebel, de waterstromen donker.” Dit zegt God, de HEER: Ik zal Mijn vangnet over je uitspreiden; vele volken zullen samenstromen en je ophalen in Mijn sleepnet. Daarna gooi Ik je neer op de grond, Ik laat je achter in het open veld; alle vogels van de hemel strijken op je neer en de wilde dieren van heel de aarde doen zich aan je te goed.
Lees meer ...Ezechiël 32:16-24 2
Dit is een klaaglied, het zal worden gezongen, vrouwen van vreemde volken zullen het zingen, ze zullen het zingen over Egypte en alle Egyptenaren – zo spreekt God, de HEER.’ Op de vijftiende dag van die maand, in het twaalfde jaar, richtte de HEER zich tot mij. Hij zei: ‘Mensenkind, zing over het volk van Egypte, weeklaag met de vrouwen van machtige volken, en begeleid Egypte naar de onderwereld, naar hen die al in het graf zijn afgedaald. “Ben jij soms beter dan anderen? Daal af, laat je neerleggen tussen de onbesnedenen.
Lees meer ...Ezechiël 32:25-32 3
Te midden van de gesneuvelden hebben zij een rustplaats gekregen, de koning en heel zijn volk: hun graven bevinden zich rondom. Het zijn allemaal onbesnedenen die zijn gesneuveld – eens zaaiden ze angst in het land van de levenden, en nu moeten ze hun schande dragen met degenen die in het graf zijn afgedaald, te midden van de gesneuvelden. Daar ligt het volk van Mesech-Tubal, hun graven omgeven de koning. Het zijn allemaal onbesnedenen die gesneuveld zijn – eens zaaiden ze angst in het land van de levenden.
Lees meer ...Ezechiël 33:1-11 Ieder mens naar zijn daden beoordeeld 1
De HEER richtte zich tot mij: ‘Spreek, mensenkind, zeg tegen je volksgenoten: “Als Ik het zwaard op een land afstuur, en het volk dat daar woont heeft iemand als wachter aangesteld, en die wachter ziet het zwaard op het land afkomen en blaast op de ramshoorn om het volk te waarschuwen, en als dan iemand het geluid van de ramshoorn hoort maar er zich niets van aantrekt, en het zwaard komt en doodt hem, dan heeft hij zijn dood aan zichzelf te wijten. Hij heeft het geluid van de ramshoorn wel gehoord maar zich er niet door laten waarschuwen, en dus heeft hij zelf de dood over zich afgeroepen.
Lees meer ...Ezechiël 33:12-21 Ieder mens naar zijn daden beoordeeld 2
Mensenkind, zeg tegen je volksgenoten: “De rechtvaardigheid van een goed mens zal hem niet redden als hij een misdaad begaat, en de slechte daden van een slecht mens zullen hem niet ten val brengen als hij zich ervan afkeert. Een goed mens zal niet door zijn goede daden in leven blijven als hij een zonde begaat. Als Ik tegen hem zeg dat hij in leven zal blijven en hij, vertrouwend op zijn rechtvaardigheid, begaat onrecht, dan zullen al zijn goede daden niet meer tellen, maar zal hij sterven door het onrecht dat hij begaan heeft.
Lees meer ...Ezechiël 33:22-33 Ieder mens naar zijn daden beoordeeld 3
De avond voor de komst van de vluchteling werd ik gegrepen door de hand van de HEER, en Hij opende mijn mond toen de vluchteling ’s morgens bij mij kwam. Toen mijn mond geopend werd, was ik niet langer stom. Het onheil komt. De HEER richtte zich tot mij: ‘Mensenkind, de bewoners van de ruïnes in het land van Israël zeggen: “Abraham was maar alleen en toch kreeg hij heel het land in bezit; wij zijn met velen, dus is het land zeker aan ons gegeven en is het ons eigendom.” Antwoord hun: “Dit zegt God, de HEER: Jullie eten vlees waar het bloed nog in zit, jullie vereren je afgoden, jullie vergieten bloed – en jullie willen het land bezitten?
Lees meer ...Ezechiël 34:1-10 De slechte herders en de goede herder 1
De HEER richtte zich tot mij: ‘Mensenkind, profeteer tegen de herders van Israël, profeteer en zeg tegen hen: “Dit zegt God, de HEER: Wee jullie, herders van Israël, want jullie hebben alleen jezelf geweid! Horen herders niet hun schapen te weiden? Jullie eten wel van hun kaas, jullie gebruiken hun wol voor je kleren en jullie slachten de vette dieren, maar de schapen weiden, dat doen jullie niet. Zwakke dieren hebben jullie niet laten aansterken, zieke dieren niet genezen, gewonde dieren niet verbonden,
Lees meer ...Ezechiël 34:11-20 De slechte herders en de goede herder 2
Dit zegt God, de HEER: Ik zal zelf naar Mijn schapen omzien en zelf voor ze zorgen. Zoals een herder naar zijn kudde op zoek gaat als zijn dieren verstrooid zijn geraakt, zo zal Ik naar Mijn schapen op zoek gaan en ze redden, uit alle plaatsen waarheen ze zijn verdreven op een dag van dreigende, donkere wolken. Ik zal ze uit alle volken terughalen en uit alle landen bijeenbrengen, Ik zal ze naar hun eigen land laten terugkeren. Op de bergen van Israël en bij de waterstromen zal Ik ze weiden, overal in het land waar mensen wonen.
Lees meer ...