De HEER richtte zich tot mij: ‘Mensenkind, zeg tegen de vorst van Tyrus: “Dit zegt God, de HEER: Je bent hoogmoedig geworden, je hebt gezegd: ‘Ik ben een god, ik zit op een godentroon, midden in zee.’ Je achtte jezelf een god gelijk, terwijl je een mens bent, en geen god. Je denkt wijzer te zijn dan Daniël, geen mysterie blijft voor je verborgen! Door je wijsheid en inzicht ben je welvarend geworden en heb je je schatkamers met goud en zilver gevuld. Door je grote wijsheid en je handelsgeest heb je je rijkdom nog vergroot, maar die rijkdom heeft je ook hoogmoedig gemaakt. Daarom, zegt God, de HEER, omdat je jezelf een god gelijk acht, zal Ik vreemde volken op je afsturen,
Lees meer ...Ezechiël 28:16-26 2
Door al het handeldrijven raakte je verstrikt in onrecht en geweld, en je zondigde; daarom, beschermende cherub, verbande Ik je van de berg van God en verdreef Ik je van je plaats tussen de vurige stenen. Je schoonheid had je hoogmoedig gemaakt, je had je wijsheid en luister verkwanseld. Daarom heb Ik je op de aarde neergeworpen, als een schouwspel voor andere koningen. Door je grote schuld, door je oneerlijke handel, waren je heiligdommen ontwijd. Daarom liet Ik een vuur in je oplaaien dat je heeft verteerd, Ik maakte van jou een hoop as op de grond, voor ieder die het wil zien.
Lees meer ...Ezechiël 29:1-12 Profetie tegen Egypte 1
Op de twaalfde dag van de tiende maand in het tiende jaar richtte de HEER zich tot mij: ‘Mensenkind, richt je blik op de farao, de koning van Egypte, en profeteer tegen hem en tegen heel Egypte. Zeg: “Dit zegt God, de HEER: Farao, Ik keer me tegen je, jij, koning van Egypte, jij, grote krokodil die daar ligt in de waterstromen van de Nijl, jij die zegt: ‘De Nijl is van mij, ik heb hem voor mijzelf gemaakt.’ Ik zal haken door je kaak slaan en de vissen van de Nijl aan je schubben laten kleven. Ik haal je omhoog uit je waterstromen, en alle vissen van de Nijl zullen aan je schubben kleven.
Lees meer ...Ezechiël 29:13-21 Profetie tegen Egypte 2
Maar ook zegt God, de HEER: Als die veertig jaar voorbij zijn, zal Ik de Egyptenaren weer samenbrengen vanuit de landen waarheen ze verdreven zijn. Ik zal hun lot ten goede keren en hen terugbrengen naar Patros, het land van hun oorsprong. Daar zullen ze een onbeduidend koninkrijk vormen. Het zal het minste van alle koninkrijken zijn en zich nooit meer boven de andere volken verheffen; Ik zal een klein volk van hen maken dat niet meer over andere volken heersen zal.
Lees meer ...Ezechiël 30:1-14 1
De HEER richtte zich tot mij: ‘Mensenkind, profeteer, zeg: “Dit zegt God, de HEER: Barst uit in gejammer! O, angstwekkende dag! Nabij is de dag, nabij is de dag van de HEER! Een dag van wolken zal het zijn, de dag van het oordeel over de volken. In Egypte zal een zwaard rondwaren, Nubië siddert van angst wanneer in Egypte de doden vallen. Het volk wordt weggesleept, de muren worden neergehaald. Nubiërs, Libiërs en Lydiërs, huurlingen en Kubieten, mannen uit een land van bondgenoten:
Lees meer ...Ezechiël 30:15-26 2
Over Pelusium, de vesting die de grens van Egypte beschermt, zal Ik Mijn toorn uitstorten, en de bevolking van Thebe roei Ik uit. Ik zal Egypte aan de vlammen prijsgeven, Pelusium zal sidderen van angst, Thebe zal worden opengereten en Memfis wordt op klaarlichte dag door de vijand ingenomen. De jonge mannen van Heliopolis en Bubastis zullen vallen door het zwaard, en de bevolking zal in ballingschap worden weggevoerd. In Dafne wordt het niet meer licht, want daar breek Ik het juk van Egypte, daar komt een einde aan zijn trotse kracht. Wolken zullen het land bedekken, en de bevolking zal in ballingschap gaan.
Lees meer ...Ezechiël 31:1-11 1
Op de eerste dag van de derde maand in het elfde jaar richtte de HEER zich tot mij: ‘Mensenkind, zeg tegen de farao, de koning van Egypte, en tegen zijn volk: “Wie is er zo groot als jij? Ooit was er een cipres, een ceder van de Libanon, met mooie takken, als een woud dat schaduw geeft, duizelingwekkend hoog, zijn kruin raakte de wolken. Water deed hem groeien, de oervloed maakte hem groot:
Lees meer ...Ezechiël 31:12-18 2
Vreemde volken, de wreedste ter wereld, hakten hem om en smeten hem neer op de bergen, zijn takken vielen in de dalen, zijn twijgen werden gebroken en vulden de beddingen van de rivieren. Alle volken van de aarde trokken weg uit zijn schaduw en lieten hem liggen. De vogels van de hemel streken neer op zijn gevallen stam, en in zijn takken huisden de dieren van het veld. Geen boom, al heeft hij zijn wortels in het water, zal ooit nog zo hoog worden, geen kruin zal ooit nog de wolken raken. Geen boom zal zich meer boven de andere verheffen.
Lees meer ...Ezechiël 32:1-15 1
Op de eerste dag van de twaalfde maand in het twaalfde jaar richtte de HEER zich tot mij: ‘Mensenkind, hef een klaaglied aan over de farao, de koning van Egypte, en zing: “Je waande je een leeuw onder de volken, je was als een krokodil in de zeeën. Water spoot uit je neusgaten, met je poten maakte je het water troebel, de waterstromen donker.” Dit zegt God, de HEER: Ik zal Mijn vangnet over je uitspreiden; vele volken zullen samenstromen en je ophalen in Mijn sleepnet. Daarna gooi Ik je neer op de grond, Ik laat je achter in het open veld; alle vogels van de hemel strijken op je neer en de wilde dieren van heel de aarde doen zich aan je te goed.
Lees meer ...Ezechiël 32:16-24 2
Dit is een klaaglied, het zal worden gezongen, vrouwen van vreemde volken zullen het zingen, ze zullen het zingen over Egypte en alle Egyptenaren – zo spreekt God, de HEER.’ Op de vijftiende dag van die maand, in het twaalfde jaar, richtte de HEER zich tot mij. Hij zei: ‘Mensenkind, zing over het volk van Egypte, weeklaag met de vrouwen van machtige volken, en begeleid Egypte naar de onderwereld, naar hen die al in het graf zijn afgedaald. “Ben jij soms beter dan anderen? Daal af, laat je neerleggen tussen de onbesnedenen.
Lees meer ...