De geschiedenis van Asa is van begin tot eind opgetekend in het boek over de koningen van Juda en Israël. In zijn negenendertigste regeringsjaar raakte hij slecht ter been, vanwege een kwaal die hem veel last bezorgde. Maar ook toen hij ziek was zocht hij zijn heil niet bij de HEER, maar bij genezers. In het eenenveertigste jaar van zijn regering ging Asa bij zijn voorouders te ruste. Hij werd begraven in het graf dat hij in de Davidsburcht voor zichzelf had laten uithouwen. Ze legden hem op een rustbed dat hij had laten vullen met reukwerk, een vakkundig samengesteld mengsel van verschillende kruiden, en ontstaken een groot vuur voor hem.
Zijn zoon Josafat volgde hem op.