Op het moment dat de priesters uit het heiligdom naar buiten kwamen – alle priesters hadden zich zonder uitzondering geheiligd, ook zij die volgens het rooster geen dienst hadden, en alle Levitische zangers, te weten Asaf, Heman, Jedutun en hun zonen en broers, gekleed in fijn linnen, stonden met hun cimbalen, harpen en lieren aan de oostkant van het altaar klaar, en ook nog honderdtwintig priesters met trompetten -, op dat moment moesten de blazers en zangers samen muziek ten gehore brengen ter ere van de HEER. Zodra het geluid van de trompetten, cimbalen en andere instrumenten opklonk en de zangers de lofzang aanhieven:
‘De HEER is goed, eeuwig duurt Zijn trouw,’ vulde de tempel, het huis van de HEER, zich met een wolk. De priesters konden hun dienst niet meer verrichten, want de majesteit van God vulde de hele tempel.