Koning Churam van Tyrus stuurde Salomo een brief met het volgende antwoord:
‘Omdat de HEER Zijn volk liefheeft, heeft Hij u als koning over hen aangesteld.’ De brief vervolgde:
‘Geprezen zij de HEER, de God van Israël, de Schepper van hemel en aarde, die aan koning David een wijze zoon heeft gegeven die over verstand en inzicht beschikt en een tempel wil bouwen voor de HEER en een koninklijk paleis voor zichzelf. Ik stuur u hierbij iemand die over groot vakmanschap beschikt, meester Churam. Hij is de zoon van een Danitische moeder en een Tyrische vader. Hij is bedreven in de bewerking van goud en zilver, koper, brons en ijzer, steen en hout; hij kan roodpurperen, blauwpurperen, karmozijnrode wol en fijn wit linnen verwerken en allerlei snijwerk aanbrengen. Bovendien is hij een begenadigd ontwerper. Samen met uw ambachtslieden en de ambachtslieden van mijn heer, uw vader David, zal hij alles uitvoeren wat hem wordt opgedragen. Stuur ons de tarwe, gerst, olie en wijn die u hebt toegezegd, heer, dan zullen wij op de Libanon bomen kappen zoveel u maar nodig hebt. We zullen de stammen als vlotten over zee naar Jafo vervoeren, vanwaar u ze naar Jeruzalem kunt overbrengen.’
In navolging van zijn vader David hield Salomo een telling onder de vreemdelingen in Israël. Het waren er honderddrieënvijftigduizend zeshonderd. Zeventigduizend van hen stelde hij aan als sjouwers, tachtigduizend als steenhouwers in het gebergte en zesendertighonderd als opzichters om toezicht op het werk te houden.