Daarna nam Jechizkia het woord en zei:
‘U hebt u weer in dienst gesteld van de HEER. Breng nu wat u voor de vredeoffers en dankoffers hebt meegebracht naar de tempel van de HEER.’ De hele gemeenschap kwam dieren brengen voor vredeoffers en dankoffers, en wie daartoe bereid was ook voor brandoffers. Alleen al voor het brandoffer voor de HEER werden door de gemeenschap zeventig runderen, honderd volwassen rammen en tweehonderd jonge rammen aangeboden, en verder werden zeshonderd runderen en drieduizend schapen en geiten als vredeoffer en dankoffer meegebracht. Er waren echter te weinig priesters om alle dieren voor het brandoffer te villen. Daarom werden ze in hun werk bijgestaan door hun verwanten, de Levieten, totdat ook de overige priesters zich hadden geheiligd. (De Levieten hielden zich namelijk nauwgezetter dan de priesters aan hun plicht om zich te heiligen.) Behalve het grote aantal dieren voor het brandoffer was er ook nog een grote hoeveelheid vet van de dieren voor de vredeoffers en wijn voor de bij het brandoffer behorende wijnoffers.
Zo werd de eredienst in de tempel van de HEER opnieuw ingesteld. Jechizkia en heel het volk verheugden zich over wat de HEER voor hen tot stand had gebracht, want het was al met al heel snel in zijn werk gegaan.