Josafat verwierf dus steeds meer rijkdom en roem. Door een huwelijk smeedde hij familiebanden met Achab. Enige jaren later bracht hij Achab in Samaria een bezoek. Achab slachtte voor hem en zijn gevolg een grote hoeveelheid schapen, geiten en runderen, en haalde hem over om op te trekken tegen Ramot in Gilead. Koning Achab van Israël vroeg koning Josafat van Juda:
‘Gaat u met mij mee naar Ramot in Gilead?’ ‘U en ik zijn één,’ antwoordde Josafat, ‘mijn leger is uw leger. Ik trek met u mee ten strijde.’ En hij voegde eraan toe:
‘Vraag vandaag nog raad aan de HEER.’ De koning van Israël ontbood vierhonderd profeten en vroeg hun:
‘Zullen wij tegen Ramot in Gilead ten strijde trekken, of kan ik er beter van afzien?’ ‘Trek op,’ antwoordden ze. ‘God zal u de stad in handen geven.’ Maar Josafat vroeg:
‘Is hier niet nog een profeet van de HEER die wij kunnen raadplegen?’ De koning van Israël antwoordde:
‘Er is nog wel iemand die de HEER voor ons zou kunnen raadplegen. Maar ik heb een hekel aan hem. Hij profeteert nooit iets goeds over mij, altijd onheil. Dat is Micha, de zoon van Jimla.’ ‘Zegt u dat toch niet!’ zei Josafat. De koning van Israël liet een hofdienaar komen die hij opdroeg om snel Micha, de zoon van Jimla, te gaan halen. De koning van Israël en de koning van Juda, Josafat, zaten ieder in hun staatsiegewaad op een troon op de dorsvloer voor de stadspoort van Samaria, in gezelschap van de in vervoering geraakte profeten. Sidkia, de zoon van Kenaäna, had twee ijzeren horens gemaakt en zei:
‘Dit zegt de HEER:
Met deze horens zult u de Arameeërs neerslaan, tot u ze allemaal verslagen hebt.’ Ook de andere profeten voorspelden dergelijke dingen. ‘Trek op tegen Ramot in Gilead,’ zeiden ze. ‘Uw veldtocht zal slagen en de HEER zal u de stad in handen geven.’