We zeggen dit nu wel, geliefde broeders en zusters, maar we zijn ervan overtuigd dat u op de goede weg bent en dat u gered zult worden. Want God is niet zo onrechtvaardig dat Hij vergeet wat u hebt gedaan, hoeveel liefde u aan Zijn naam hebt betoond door sinds jaar en dag steun te verlenen aan de gelovigen. Het is onze vurige wens dat ieder van u tot het einde toe dezelfde ijver aan de dag blijft leggen, totdat alles waarop wij hopen verwezenlijkt zal zijn, en dat u niet achterblijft, maar in het spoor treedt van hen die dankzij hun standvastig geloof ontvangen hebben wat hun beloofd was. Toen God aan Abraham Zijn belofte deed, kon Hij bij niemand zweren die hoger was dan Hijzelf, en dus zwoer Hij bij zichzelf:
‘Ik zal je rijkelijk zegenen en je talloze nakomelingen geven.’ En zo heeft Abraham, dankzij zijn standvastig vertrouwen, gekregen wat hem beloofd was. Mensen zweren altijd bij iemand die hoger is dan zijzelf, en met hun eed bekrachtigen ze de waarheid en beëindigen ze elke twist. Toen God de erfgenamen van de belofte ervan wilde doordringen hoe vast Zijn voornemen was, stelde Hij zich op dezelfde manier met een eed garant. Met deze twee onomkeerbare daden – die uitsluiten dat God liegt – heeft Hij ons krachtig moed in willen spreken. Onze toevlucht is het vast te houden aan de hoop op wat voor ons in het verschiet ligt. Die hoop is als een betrouwbaar en zeker anker voor onze ziel, en gaat ons voor tot voorbij het voorhangsel, waar Jezus als voorloper al is binnengegaan, ten behoeve van ons:
Hij is hogepriester voor eeuwig, zoals ook Melchisedek dat was.