Ezra, de priester, stond op en zei:

‘U bent ontrouw geweest, u bent met uitheemse vrouwen getrouwd en daardoor hebt u de schuld van Israël vergroot. Leg daarom een bekentenis af voor de HEER, de God van uw voorouders, en doe wat Hij van u vraagt:

houd u afzijdig van de bevolking van het land en van uitheemse vrouwen.’ De hele gemeenschap antwoordde luid:

‘We zullen doen wat u ons gezegd hebt. Maar wij, het volk, wij zijn met velen, en het is regentijd. We kunnen niet lang buiten blijven staan; in één of twee dagen hebben we deze zaak niet afgehandeld, want we hebben op grote schaal fouten begaan. Laten onze leiders daarom namens de hele gemeenschap optreden, en laat iedereen die in een van onze steden met een uitheemse vrouw is getrouwd op een vastgestelde tijd hierheen komen, samen met de oudsten en de rechters van die stad, zodat we de brandende toorn van onze God hierover van ons kunnen afwenden.’ Alleen Jonatan, de zoon van Asaël, en Jachzeja, de zoon van Tikwa, verzetten zich hiertegen. Ze werden gesteund door Mesullam en de Leviet Sabbetai. De andere teruggekeerde ballingen wilden wel doen wat was voorgesteld. Ezra wees een aantal mannen aan, per familie een familiehoofd, van wie de namen werden genoteerd en die de zaak moesten onderzoeken. Zij hielden de eerste zitting op de eerste dag van de tiende maand, en op de eerste dag van de eerste maand sloten ze het onderzoek af naar alle mannen die met uitheemse vrouwen getrouwd waren.

De priesters die met uitheemse vrouwen waren getrouwd, waren:

Uit de familie van Jesua, de zoon van Josadak, en uit die van zijn broers:

Maäseja, Eliëzer, Jarib en Gedalja. Zij gaven hun hand erop dat ze hun vrouwen zouden wegsturen, en ze offerden een ram uit hun kudde als hersteloffer voor hun schuld.

Loading

0Shares