Toen hij zo in het nauw was gedreven, beging hij, koning Achaz, nog meer overtredingen tegenover de HEER. Hij bracht offers aan de goden van Damascus, die hem verslagen hadden, want hij dacht bij zichzelf:
De goden van de koningen van Aram helpen hun volk wél. Als ik hun offers breng, helpen ze mij vast ook. Maar zij brachten hem en heel Israël juist ten val. Achaz haalde alle voorwerpen uit de tempel van God en sloeg ze aan stukken. Hij liet de tempel van de HEER sluiten en plaatste altaren op alle straathoeken van Jeruzalem. En hij tergde de HEER, de God van zijn voorouders, nog verder door in alle steden van Juda offerplaatsen voor andere goden in te richten.
Alle verdere bijzonderheden over Achaz zijn van begin tot eind opgetekend in het boek over de koningen van Juda en Israël. Toen hij stierf, werd hij wel in Jeruzalem begraven, maar niet bijgezet in de graven van de koningen van Israël. Zijn zoon Jechizkia volgde hem op.