De koning en de hogepriester overhandigden het zilver aan de bouwmeesters die met het herstel van de tempel van de HEER waren belast. Die huurden steenhouwers en timmerlieden in om de tempel te herstellen, en smeden en bronsgieters om de constructie te verstevigen. Door toedoen van de bouwmeesters vorderden de herstelwerkzaamheden aan de tempel van God gestaag. Het gebouw werd tot zijn oorspronkelijke verhoudingen teruggebracht en waar nodig verstevigd. Toen de bouwmeesters klaar waren met het werk, brachten ze het overgebleven zilver naar de koning en de hogepriester terug. Dat werd gebruikt om tempelgerei te laten maken:
benodigdheden voor de dienst in de tempel van de HEER en voor het brengen van brandoffers, kommen en allerlei andere gouden en zilveren voorwerpen.
Zolang Jojada leefde, werden er dagelijks brandoffers gebracht in de tempel van de HEER. Jojada bereikte een zeer hoge leeftijd:
toen hij stierf was hij honderddertig jaar oud. Omdat hij voor Israël en voor God en diens tempel zoveel goeds had gedaan, werd hij begraven bij de koningen in de Davidsburcht. Na de dood van Jojada kwamen de leiders van Juda de koning hulde betuigen. Vanaf die tijd luisterde de koning naar hen. Ze begonnen de tempel van de HEER, de God van hun voorouders, te verwaarlozen, en Asjerapalen en godenbeelden te vereren. Vanwege deze zonde werden Juda en Jeruzalem getroffen door een hevige toorn. De HEER stuurde profeten naar hen toe om hen op te roepen terug te keren naar de HEER, maar hun waarschuwingen werden in de wind geslagen.