Tijdens de regering van Asa heerste er tien jaar vrede in het land. Asa deed wat goed en juist is in de ogen van de HEER, zijn God. Hij verwijderde de uitheemse altaren en de offerplaatsen, verbrijzelde de gewijde stenen en hakte de Asjerapalen om. Hij hield de Judeeërs voor dat ze hun heil moesten zoeken bij de HEER, de God van hun voorouders, en Zijn wetten en bepalingen moesten naleven. Uit alle steden van Juda liet hij de offerplaatsen en de wierookaltaren verwijderen. Onder zijn bewind heerste er rust en vrede in het koninkrijk. Doordat er vrede heerste in het land en er in die tijd geen oorlog tegen hem gevoerd werd, was Asa in staat in Juda vestingsteden te bouwen. De HEER had hem immers rust verschaft. Asa zei tegen de Judeeërs:
‘Laten we vestingsteden bouwen, omringd door muren met torens en vergrendelbare poorten. Nu behoort het land nog aan ons, want omdat wij ons heil hebben gezocht bij de HEER, heeft Hij ons rust verschaft aan onze grenzen.’ Zo begon men te bouwen, en de werkzaamheden werden tot een goed einde gebracht. Asa beschikte over een leger van driehonderdduizend Judeeërs, bewapend met grote schilden en lansen, en tweehonderdtachtigduizend Benjaminieten, bewapend met kleine schilden en bogen. Al zijn soldaten waren dappere krijgslieden.