Koning Salomo overtrof alle andere koningen op aarde in rijkdom en wijsheid. Van heinde en ver kwamen koningen naar Salomo toe om te luisteren naar de wijsheid waarmee God hem vervuld had. En allemaal brachten ze geschenken mee:
zilveren en gouden voorwerpen, gewaden, wapens, reukwerk, paarden en muildieren. Dat ging zo jaar in jaar uit.
Salomo beschikte over vierduizend stalplaatsen voor paarden en wagens, en over twaalfduizend wagenmenners. Die waren deels bij de koning in Jeruzalem ondergebracht en deels in garnizoenssteden verspreid over het land.
Salomo had de heerschappij over alle koningen tussen de Eufraat en het land van de Filistijnen, en tot aan de grens met Egypte. Dankzij koning Salomo was zilver in Jeruzalem even gewoon als steen, en was er aan cederhout net zo’n overvloed als aan wilde vijgenbomen in het heuvelland. Paarden werden voor Salomo aangevoerd uit Egypte en verschillende andere landen.