Aanhoor hen vanuit de hemel en vergeef Uw dienaren, Uw volk Israël, wat ze hebben misdaan. Wijs hun de juiste levensweg en laat het regenen op Uw land, dat U als erfdeel aan Uw volk gegeven hebt.
Wanneer er in het land hongersnood of pest uitbreekt, wanneer het gewas wordt getroffen door korenbrand, meeldauw of vraatzuchtige sprinkhanen, wanneer het volk in eigen land door vijanden bedreigd wordt, wanneer er kortom bij enige ramp of ziekte ook maar iemand van Uw volk Israël een smeekgebed tot U richt en zijn handen heft in de richting van deze tempel – ieder gebukt onder zijn eigen leed en verdriet -, aanhoor hem dan vanuit de hemel, Uw woonplaats, en vergeef hem. Geef hem wat hem toekomt, want U weet wat er in hem omgaat. Alleen U kunt immers de mens doorgronden. Dan zullen ze in het land dat U aan onze voorouders hebt gegeven hun leven lang ontzag voor U tonen en U gehoorzamen.
Ook wanneer een vreemdeling, die niet tot Uw volk Israël behoort en die uit een ver land hierheen is gekomen vanwege Uw grote naam, vanwege Uw sterke hand en opgeheven arm – wanneer zo iemand hierheen komt en een gebed richt naar deze tempel, aanhoor hem dan vanuit de hemel, Uw woonplaats, en doe wat hij U vraagt. Dan zullen alle volken op aarde Uw naam leren kennen en ontzag voor U tonen, zoals Uw volk Israël dat doet, en zij zullen weten dat Uw naam verbonden is aan deze tempel die ik heb gebouwd.
Wanneer Uw volk op Uw bevel ten strijde trekt tegen de vijand en zij tot U bidden in de richting van deze stad die U hebt uitgekozen en van de tempel die ik voor Uw naam heb gebouwd, luister dan vanuit de hemel naar hun bidden en smeken en verschaf hun recht.