Dit zijn de laatste woorden van David:
Zo spreekt David, de zoon van Isaï, zo spreekt hij, tot hoge macht verheven, de gezalfde van de God van Jakob, de geliefde zanger van Israël:
‘De geest van de HEER sprak in mij, Zijn woorden zijn op mijn tong. De God van Israël heeft gesproken, de rots van Israël heeft over mij gezegd:
“Wie rechtvaardig heerst over de mensen, heerst in diep ontzag voor God. Hij is als een stralende morgenzon die na de regens opkomt aan een wolkeloze hemel en met zijn warmte het jonge groen laat opschieten.” Zo, met Gods hulp, is ook mijn koningshuis, want een eeuwig verbond heeft Hij me toegezegd, nauwkeurig opgesteld en onverbrekelijk. Op Zijn hulp kan ik me verlaten, wat mij dierbaar is laat Hij gedijen. Maar de onwaardigen, zij zijn als doornstruiken, ontworteld door de wind, met blote handen raakt men ze niet aan. Wie ze wil opruimen neemt een stok met ijzeren punt ter hand om ze in het vuur te werpen en ter plekke te verbranden.’