Nu was er in heel Israël geen man die zo om zijn uiterlijk bewonderd werd als Absalom; van voetzool tot kruin was er niets dat hem ontsierde. Wanneer hij zijn hoofdhaar knipte – hij moest het elk jaar afknippen, anders werd het te zwaar – woog dat wel tweehonderd sjekel volgens het koninklijk ijkgewicht. Absalom had drie zonen, en ook een dochter, die Tamar heette; zij groeide op tot een mooie vrouw.
Toen Absalom twee jaar in Jeruzalem woonde zonder dat hij door de koning was ontvangen, riep hij Joab bij zich om hem te vragen of hij bij de koning wilde bemiddelen. Maar Joab wilde niet komen. Opnieuw liet hij Joab roepen, en opnieuw weigerde deze. Daarop zei hij tegen zijn knechten:
‘Zien jullie die akker van Joab, hiernaast, waar hij gerst heeft staan? Ga erheen en steek de akker in brand.’ De knechten van Absalom deden wat hun was opgedragen. Toen kwam Joab naar het huis van Absalom en vroeg hem:
‘Waarom hebben uw knechten mijn akker in brand gestoken?’ Absalom antwoordde:
‘Ik heb u laten roepen om u te vragen naar de koning te gaan en hem uit mijn naam te zeggen:
“Waarom ben ik eigenlijk uit Gesur teruggekomen? Het was beter geweest als ik daar was gebleven. Ik wil nu dat u mij ontvangt. Als mij iets te verwijten valt, laat me dan ter dood brengen.”’ Joab ging naar de koning en vertelde het hem. Toen liet de koning Absalom komen. Hij knielde voor de koning en boog diep voorover, en de koning kuste Absalom.