Na veertig dagen en nachten gaf Hij mij de twee stenen platen van het verbond, en zei:
‘Haast je naar beneden. Jouw volk, dat jij uit Egypte hebt meegenomen, misdraagt zich. Nu al zijn ze afgeweken van de weg die Ik hun heb gewezen:
ze hebben een godenbeeld gemaakt.’ En de HEER voegde eraan toe:
‘Ik weet inmiddels hoe onhandelbaar dit volk is. Houd me niet tegen:
Ik roei hen uit, zodat niets op aarde nog aan hen zal herinneren. Maar uit jou zal Ik een volk laten voortkomen dat groter en machtiger is dan dit.’
Toen ging ik terug; ik daalde de berg af, die in vuur en vlam stond, en de twee platen van het verbond droeg ik met beide handen. En toen zag ik hoe u tegen de HEER, uw God, had gezondigd:
u had een beeld gemaakt in de vorm van een stierkalf. Zo snel was u al afgeweken van de weg die de HEER u gewezen had. Ik heb toen in uw bijzijn de twee platen die ik in mijn handen had, stukgesmeten. Ik wierp me ter aarde voor de HEER, net als de eerste keer, en bleef veertig dagen en nachten zo liggen, zonder iets te eten of te drinken. Dat was omdat u zo zwaar gezondigd had:
u had gedaan wat slecht is in de ogen van de HEER en Hem daarmee getergd. Ik vreesde de toorn van de HEER, want Hij was zo kwaad op u dat Hij u wilde uitroeien. Maar ook ditmaal gaf Hij mij gehoor. Ik heb toen in het bijzonder voor Aäron gebeden, want ook hem wilde de HEER doden, zo groot was Zijn woede.