Nadat ze Kades verlaten hadden, kwamen de Israëlieten, het hele volk, bij de Hor, een berg aan de grens van Edom. Daar zei de HEER tegen Mozes en Aäron:
‘Aäron zal nu met zijn voorouders verenigd worden. Hij zal het land dat Ik de Israëlieten geef niet binnengaan, omdat jullie bij het water van Meriba tegen Mijn bevel zijn ingegaan. Jij, Mozes, moet Aäron en zijn zoon Eleazar mee naar boven nemen, de berg op. Laat Aäron zijn priesterkleding uittrekken en laat zijn zoon Eleazar die aantrekken. Aäron zal daar sterven en met zijn voorouders verenigd worden.’ Ze gingen voor de ogen van het hele volk de berg op, zoals de HEER Mozes had opgedragen. Mozes liet Aäron zijn priesterkleding uittrekken en droeg Aärons zoon Eleazar op die aan te trekken. Daar, op de top van de berg, stierf Aäron. Daarna ging Mozes met Eleazar weer naar beneden. Toen de Israëlieten vernamen dat Aäron was gestorven, beweende heel de gemeenschap hem dertig dagen lang.