Vanuit Kades stuurde Mozes gezanten naar de koning van Edom met deze boodschap:
‘Uw broeder Israël bericht u het volgende:
Het is u bekend met welke moeilijkheden wij te kampen hebben gehad. U weet dat onze voorouders naar Egypte zijn getrokken, dat wij daar lang hebben gewoond en dat de Egyptenaren ons en onze voorouders slecht behandeld hebben. Wij riepen de HEER aan en Hij hoorde ons hulpgeroep; Hij heeft ons een engel gezonden en ons uit Egypte weggeleid. Nu zijn wij in Kades, een stad aan de grens van uw rijk. Sta ons toe door uw land te trekken. We zullen niet door akkers en wijngaarden gaan en we zullen geen water uit bronnen drinken. Zolang we ons in uw gebied bevinden, zullen we de koninklijke hoofdweg volgen en daarvan niet afwijken, naar links noch naar rechts.’ De Edomieten antwoordden:
‘U mag niet door ons gebied trekken; doet u dat wel, dan komen we u gewapend tegemoet.’ De Israëlieten zeiden:
‘We zullen de gebaande weg volgen, en als wij en ons vee van uw water drinken, zullen we daarvoor betalen wat u wilt. We vragen alleen toestemming om te voet door uw land te mogen trekken, meer niet.’ Maar de Edomieten weigerden hun de doortocht en kwamen hun met een groot, sterk leger tegemoet. Omdat de Edomieten hun geen doortocht verleenden, namen de Israëlieten een omweg.