De HEER zei tegen Mozes:
‘Beveel Eleazar, de zoon van de priester Aäron, de vuurbakken uit de as te halen, en gooi de gloeiende kolen eruit, ver weg, want ze zijn heilig. De vuurbakken van de mannen die hun zonde met de dood hebben moeten bekopen zijn de HEER aangeboden, en daarom zijn ze heilig. Sla er platen van en bekleed daarmee het altaar. Zo zullen ze de Israëlieten als waarschuwing dienen.’ De priester Eleazar pakte de bronzen vuurbakken waarmee door hen die door de vlam gedood waren een offer was gebracht; ze werden geplet en met de platen werd het altaar bekleed; zo had de HEER het bij monde van Mozes aan Eleazar opgedragen. Deze platen moeten de Israëlieten eraan herinneren dat een onbevoegde, iemand die niet van Aäron afstamt, niet in de nabijheid van de HEER mag komen om Hem een reukoffer te brengen; zo iemand zal het vergaan als Korach en zijn aanhangers.
De volgende dag echter beklaagden alle Israëlieten zich bij Mozes en Aäron. ‘U hebt het volk van de HEER gedood,’ zeiden ze. Toen ze tegen Mozes en Aäron te hoop liepen en naar de ontmoetingstent keken, zagen ze hoe die overdekt werd door de wolk en hoe de majesteit van de HEER verscheen. Nadat Mozes en Aäron naar de ontmoetingstent waren gegaan, zei de HEER tegen Mozes:
‘Ga weg bij dit volk, dan zal Ik het in een oogwenk vernietigen.’ Toen wierpen zij zich ter aarde, en Mozes zei tegen Aäron:
‘Neem een vuurbak, doe er gloeiende kolen van het altaar in, leg daar reukwerk op en ga zo snel mogelijk naar het volk. Bewerk verzoening voor hen, want de toorn van de HEER is ontbrand, de plaag is al begonnen.’ Aäron deed wat Mozes had gezegd en haastte zich naar het volk. De plaag was al onder hen uitgebroken. Hij legde reukwerk op de gloeiende kolen en bewerkte zo verzoening voor het volk. Hij ging tussen de doden en hen die nog leefden staan, en de plaag hield op. Aan veertienduizend zevenhonderd mensen had de plaag het leven gekost, nog afgezien van degenen die door het voorval met Korach omgekomen waren. Nadat de plaag uitgewoed was, ging Aäron terug naar Mozes, die zich bij de ingang van de ontmoetingstent bevond.