Iedereen ging bij de tenten van Korach, Datan en Abiram weg. Datan en Abiram kwamen naar buiten en bleven bij de ingang van hun tent staan, samen met hun vrouwen en kinderen. Mozes zei:
‘Nu zult u inzien dat het de HEER is die mij gezonden heeft om alles te doen wat ik heb gedaan, en dat het niet uit mijzelf is voortgekomen. Sterven deze mensen op de manier waarop iedereen sterft, treft hen hetzelfde lot als ieder ander, dan heeft de HEER mij niet gezonden. Maar als de HEER iets laat gebeuren dat nog nooit gebeurd is, als de aarde haar mond openspert en hen met al hun bezittingen opslokt en zij levend in het dodenrijk afdalen, dan zult u inzien dat die mannen de HEER hebben afgewezen.’ Nauwelijks was hij uitgesproken of de grond onder hun voeten spleet open, de aarde opende haar mond en slokte hen op, met hun families, alle mensen van Korach en alles wat ze bezaten. Zo daalden zij met allen die bij hen hoorden levend in het dodenrijk af. De aarde sloot zich boven hen, en zij waren uit de gemeenschap verdwenen. Alle Israëlieten die eromheen stonden vluchtten weg toen ze hen hoorden schreeuwen, uit angst dat de aarde ook hen zou opslokken.
Toen kwam er een felle vlam uit het heiligdom, die de tweehonderdvijftig mannen die het reukwerk geofferd hadden dodelijk trof.