De HEER antwoordde Mozes:
‘Breng zeventig van de oudsten van Israël bijeen van wie je weet dat ze hun taak als opzichter van het volk goed vervullen, en laat hen naar de ontmoetingstent komen om zich daar bij je te voegen. Ik zal neerdalen om daar met jou te spreken, en een deel van de geest die op jou rust zal Ik op hen overdragen. Dan kunnen zij samen met jou de last van het volk dragen en hoef je dat niet langer alleen te doen. En tegen het volk moet je zeggen:
“Zorg ervoor dat u morgen rein bent, dan krijgt u vlees te eten. U hebt immers bij de HEER geklaagd dat u geen vlees hebt en dat u het in Egypte zo goed had? Welnu, de HEER zal u vlees geven – en vlees eten zult u! Niet zomaar één dag, niet twee dagen, niet vijf of tien of twintig dagen, maar een volle maand, tot het u de neus uit komt en u er misselijk van wordt. Want u hebt de HEER, die in uw midden is, geminacht door erover te klagen dat u uit Egypte bent weggegaan.”’ Mozes zei:
‘Ik heb hier een volk van zeshonderdduizend mensen bij me, en U zegt dat U hun vlees zult geven en dat ze daar een volle maand van zullen eten? Hoe zouden er ooit genoeg schapen, geiten en runderen voor hen kunnen worden geslacht? Zelfs als alle vissen van de zee gevangen werden, zouden ze daar niet genoeg aan hebben.’ Maar de HEER antwoordde:
‘Schiet de macht van de HEER soms tekort? Je zult spoedig zien of Ik Mijn belofte nakom.’
Mozes ging naar buiten en bracht de woorden van de HEER aan het volk over. Daarna bracht hij zeventig oudsten van het volk bijeen en stelde hen rond de tent op. Toen daalde de HEER af, in de wolk. Hij sprak tot Mozes en droeg een deel van de geest die op hem rustte, op de zeventig oudsten over. Zodra de geest op hen rustte begonnen ze te profeteren. Dat is daarna niet opnieuw gebeurd.