Als een dier dat gegeten mag worden dood gevonden wordt en iemand raakt het kadaver aan, is hij tot de avond onrein. Wie van het kadaver eet, moet zijn kleren wassen en blijft tot de avond onrein, en ook wie het kadaver meeneemt, moet zijn kleren wassen en blijft tot de avond onrein.
Alle dieren die op de grond rondkruipen gelden voor jullie als oneetbaar; je mag er niet van eten. Of ze nu op hun buik kruipen, op vier poten lopen of veelpotig zijn, je moet ze als weerzinwekkend beschouwen en mag ze niet eten. Jullie mogen je keel niet verontreinigen met deze kruipende dieren, je mag je niet met zulke dieren verontreinigen en zodoende onrein worden. Ik ben de HEER, jullie God. Jullie moeten heilig zijn. Wees heilig, want Ik ben heilig. Verontreinig je keel niet met dieren die op de grond rondkruipen. Ik ben de HEER, die jullie uit Egypte heeft geleid om jullie God te zijn. Wees heilig, want Ik ben heilig.”’
Tot zover de voorschriften omtrent de dieren die op het land leven, de vogels, alle levende wezens in het water en alle dieren die over de grond kruipen. Er moet onderscheid worden gemaakt tussen wat rein is en wat onrein en tussen dieren die wel en dieren die niet gegeten mogen worden.