Hij liet de dieren voor het brandoffer bij zich brengen en offerde ze volgens de voorschriften. Hij liet het graanoffer bij zich brengen en verbrandde er een handvol van op het altaar. Dit offer kwam niet in mindering op het ochtendbrandoffer. Tot slot slachtte hij de stier en de ram die bedoeld waren als vredeoffer van het volk. Zijn zonen reikten hem het bloed aan, en hij goot het tegen de zijkanten van het altaar. De vette delen van de stier en de ram, namelijk de staart en al het vet van de buikholte, de nieren en de kleinste lob van de lever, legden ze bij de borststukken, en Aäron verbrandde het vet op het altaar. Het borststuk en de rechterachterbout van de dieren hief hij ten overstaan van de HEER omhoog, zoals Mozes bevolen had. Daarna strekte hij zijn handen naar het volk uit en zegende het. Nadat Aäron de offers had opgedragen, daalde hij af van het altaar en ging hij samen met Mozes de ontmoetingstent binnen. Toen ze weer buitenkwamen, zegenden ze het volk. Daarop verscheen de majesteit van de HEER aan het verzamelde volk. Een felle vlam kwam uit het heiligdom en verteerde het brandoffer en het vet op het altaar. Toen het volk dat zag, begon het te jubelen, en iedereen wierp zich ter aarde.