Als iemand anders uit het volk onbedoeld zondigt tegen een van de geboden van de HEER en schuld op zich laadt door iets te doen dat niet toegestaan is, moet hij, zodra hij beseft wat hij misdaan heeft, als reinigingsoffer een geit zonder enig gebrek aanbieden. Hij moet zijn hand op de kop van het dier leggen en het slachten op de plaats waar de dieren voor het brandoffer geslacht worden. De priester strijkt met zijn vinger wat bloed van het offerdier aan de horens van het brandofferaltaar. De rest van het bloed giet hij uit aan de voet van het altaar. Al het vet moet hij verwijderen, zoals ook met het vet van het vredeoffer gedaan wordt, en hij moet het op het altaar verbranden als een geurige gave die de HEER behaagt. Zo voltrekt de priester voor de persoon in kwestie de verzoeningsrite, en krijgt deze vergeving. Wie een schaap als reinigingsoffer aanbiedt moet een vrouwelijk dier nemen zonder enig gebrek. Hij moet zijn hand op de kop van het dier leggen en het als reinigingsoffer slachten op de plaats waar de dieren voor het brandoffer geslacht worden. De priester strijkt wat bloed van het offerdier aan de horens van het brandofferaltaar, en de rest van het bloed giet hij uit aan de voet van het altaar. Al het vet moet hij verwijderen, zoals ook met het vet van het schaap voor het vredeoffer gedaan wordt, en hij moet het verbranden op het altaar, samen met de andere offergaven voor de HEER. Zo voltrekt de priester voor de persoon in kwestie de verzoeningsrite voor wat hij misdaan heeft, en krijgt deze vergeving.