Profetie. De woorden die de HEER tot Israël heeft gesproken bij monde van Maleachi.
Ik heb jullie lief – zegt de HEER -, en jullie zeggen:
‘Waaruit blijkt die liefde dan?’ Zijn Jakob en Esau geen broers? – spreekt de HEER. Toch heb Ik Jakob liefgehad en Esau gehaat. Van Esaus bergland maakte Ik een wildernis, Edoms grondgebied heb Ik aan de jakhalzen van de woestijn gegeven. Edom kan zeggen:
‘Al zijn we verslagen, we bouwen de puinhopen weer op,’ maar dit zegt de HEER van de hemelse machten:
Ze kunnen bouwen zo veel ze willen, Ik zal het weer afbreken. ‘Goddeloos land’ zal men het noemen, en ook:
‘Het volk waarop de HEER voor eeuwig verbolgen is’. Met eigen ogen zullen jullie het zien, en dan zullen jullie zeggen:
‘De HEER toont Zijn macht in Israël!’
Een zoon eert zijn vader, een dienaar zijn heer. Als Ik jullie vader ben, waar is dan je eerbied voor Mij; als Ik jullie heer ben – zegt de HEER van de hemelse machten -, waar is dan je ontzag voor Mij? Jullie, priesters, minachten Mijn naam, en zeggen dan:
‘Hoezo minachten wij Uw naam?’ Jullie brengen verwerpelijk voedsel naar Mijn tafel, en zeggen dan:
‘Hoezo hebben wij U verworpen?’ Door te beweren dat Mijn altaar de moeite niet waard is! Als jullie met een blind offerdier aankomen, zeggen jullie:
‘Wat geeft dat nu?’ En ook als jullie met een kreupel of ziek dier aankomen, zeggen jullie:
‘Dat geeft toch niets?’ Bied de gouverneur zo’n dier maar eens aan en zie of hij er tevreden mee is en jullie goedgezind zal blijven – zegt de HEER van de hemelse machten.