Mordechai liet dit bevel schrijven in naam van koning Ahasveros en verzegelde het met de zegelring van de koning. Door boden die snelle paarden bereden, gefokt in de koninklijke stoeterij, liet hij brieven verspreiden waarin stond dat de koning de Joden in alle steden het recht gaf om zich aaneen te sluiten en hun leven te verdedigen; iedere groep gewapenden van welk volk of uit welke provincie ook die hen en hun vrouwen en kinderen zou willen aanvallen, mochten ze tot de laatste man doden, en hun bezittingen mochten ze buitmaken. In alle provincies van koning Ahasveros zou dit recht gelden voor één bepaalde dag, en wel de dertiende dag van de twaalfde maand, de maand adar. In alle provincies moesten afschriften van de brief worden verspreid; de inhoud ervan moest overal als wet worden uitgevaardigd en aan alle volken bekendgemaakt worden, zodat de Joden zich tegen de genoemde dag gereed konden houden om zich op hun vijanden te wreken. Op bevel van de koning vertrokken de boden op hun snelle, koninklijke paarden met de grootste spoed. Ook in de burcht van Susa werd de wet uitgevaardigd.
Mordechai verliet de koning in een koninklijk gewaad van fijn linnen, blauwpurper en wit van kleur, en hij droeg een grote gouden kroon en een roodpurperen mantel van byssus. De stad Susa juichte en was opgetogen. Voor de Joden brak er een tijd aan van licht en vreugde, blijdschap en eer. In alle provincies en in alle steden heerste onder de Joden vreugde en blijdschap zodra het bevel en de wet van de koning er bekend werden; er werden maaltijden aangericht en er werd feest gevierd. En uit alle volken van het land sloten zich velen bij de Joden aan, want angst voor de Joden had zich van hen meester gemaakt.