Omstreeks dezelfde tijd werd Jechizkia dodelijk ziek. Hij bad tot de HEER, en deze antwoordde hem en gaf hem een teken. Jechizkia was echter zo hoogmoedig geworden dat hij zich niet dankbaar toonde voor de weldaad die hem was bewezen. Zo riep hij Gods toorn over zich af, en ook over heel Juda en Jeruzalem. Maar omdat Jechizkia het hoofd boog en zijn trots liet varen, en de inwoners van Jeruzalem met hem, heeft de toorn van de HEER hen niet getroffen zolang Jechizkia leefde.
Jechizkia vergaarde zeer veel rijkdom en roem. Hij liet schatkamers bouwen voor zilver, goud, edelstenen, reukwerk, schilden en allerlei andere kostbare voorwerpen, voorraadschuren voor de opbrengst aan graan, wijn en olie, en stallen voor verschillende soorten vee, waarin hij zijn kudden onderbracht. Hij bouwde diverse steden en fokte grote aantallen schapen, geiten en runderen. Zo schonk God hem een zeer groot vermogen. Het was ook Jechizkia die de bovenste uitmonding van de Gichonbron afsloot en al het water ondergronds kanaliseerde om het aan de westkant van de Davidsburcht op te vangen. Jechizkia slaagde in alles wat hij ondernam. En de keer dat er afgezanten van de vorsten van Babylonië waren gekomen (ze waren gestuurd om navraag te doen naar aanleiding van het teken dat in het land was waargenomen):
toen had God hem alleen maar verlaten om hem op de proef te stellen en zo te weten te komen wat er in zijn hart omging.
Verdere bijzonderheden over Jechizkia en de bewijzen van zijn trouw zijn vastgelegd in de visioenen van de profeet Jesaja, de zoon van Amos, zoals opgetekend in het boek over de koningen van Juda en Israël. Toen hij bij zijn voorouders te ruste ging, werd hij begraven aan de weg naar de graven van de nakomelingen van David. Heel Juda en Jeruzalem kwamen hem de laatste eer bewijzen. Zijn zoon Manasse volgde hem op.