Samen met het volk en de koning beloofde Jojada plechtig dat ze de HEER weer als volk zouden toebehoren. Heel het volk trok op naar de tempel van Baäl. Ze haalden de tempel omver en verbrijzelden de altaren en beelden die voor hem waren opgericht. De Baälspriester Mattan werd voor de altaren ter dood gebracht. Jojada droeg de zorg voor de tempel van de HEER op aan de Levitische priesters uit de families die David met de tempeldienst had belast. Zij moesten brandoffers opdragen aan de HEER, zoals voorgeschreven in de wet van Mozes, en dit volgens de aanwijzingen van David begeleiden met feestgezang. Ook stelde hij poortwachters aan die erop moesten toezien dat niemand die in enig opzicht onrein was de tempel van de HEER betrad.
Met de bevelhebbers, de hoogwaardigheidsbekleders en de leiders van het volk begeleidde Jojada de koning van de tempel via de Bovenpoort naar het paleis, waar ze hem lieten plaatsnemen op de koningstroon. Heel het volk was verheugd, en hoewel Atalja ter dood gebracht was, bleef het rustig in de stad.