Alle omringende koninkrijken waren bevangen door vrees voor de HEER, daarom vielen ze Josafat niet aan. Een aantal Filistijnen droeg een last zilver aan hem af en de Arabieren brachten hem vee:
zevenenzeventighonderd rammen en zevenenzeventighonderd bokken. Zo werd Josafat machtiger en machtiger. Overal in Juda bouwde hij burchten en legeropslagplaatsen. Hij beschikte over grote voorraden in de steden van Juda, en in Jeruzalem over een leger van weerbare mannen. Hun bevelhebbers waren, geregistreerd naar afkomst:
voor Juda Adna, bevelhebber over driehonderdduizend weerbare mannen, en verder Jochanan, bevelhebber over tweehonderdtachtigduizend man, en Amasja, de zoon van Zichri, bevelhebber over tweehonderdduizend weerbare mannen – hij had zich vrijwillig in dienst van de HEER gesteld; en uit Benjamin Eljada, een dapper krijgsman, met tweehonderdduizend mannen uitgerust met bogen en kleine schilden, en verder Jozabad, met honderdtachtigduizend goed toegeruste mannen. Dit waren degenen die in dienst van de koning stonden, nog afgezien van de mannen die door de koning in de vestingsteden van Juda waren aangesteld.