Toen de tempel eenmaal voltooid was, bracht Salomo brandoffers op het altaar van de HEER dat hij tegenover de voorhal van de tempel had laten maken. Daar bracht hij de offers die Mozes had voorgeschreven voor sabbat, nieuwemaan en de drie grote jaarlijkse feesten:
het feest van het Ongedesemde brood, het Wekenfeest en het Loofhuttenfeest. Hij stelde het dienstrooster in werking dat zijn vader David had opgesteld voor de afdelingen van de priesters en voor de Levieten die tot taak hadden de lofzang ten gehore te brengen en de priesters bij de eredienst behulpzaam te zijn. Ook de poortwachters voor de verschillende poorten liet hij volgens wachtdienst aantreden, alles overeenkomstig de voorschriften van David, de man van God. Alle voorschriften van de koning aangaande de priesters en de Levieten, ook wat betreft het beheer van de tempelschatten, werden stipt opgevolgd. Zo werd het werk van koning Salomo volledig uitgevoerd, vanaf de dag van de grondvesting van de tempel van de HEER tot aan zijn uiteindelijke voltooiing.
Daarna ging Salomo naar Esjon-Geber en Elat, aan de kust van Edom. Churam stuurde hem onder bevel van zijn gezagvoerders een vloot met een ervaren bemanning, die samen met de zeelieden van Salomo naar Ofir voer, van waar ze vierhonderdvijftig talent goud voor koning Salomo meebrachten.