Maar in het zesendertigste regeringsjaar van Asa viel koning Basa van Israël Juda binnen en versterkte hij Rama om de aan- en afvoerwegen voor koning Asa van Juda af te snijden. Daarom nam Asa goud en zilver uit de schatkamers van de tempel en uit het koninklijk paleis en liet dat met de volgende woorden overhandigen aan koning Benhadad van Aram, die in Damascus zetelde:
‘Wij zijn bondgenoten, en onze vaders waren dat ook. Hierbij bied ik u goud en zilver aan. Verbreek uw verdrag met koning Basa van Israël, zodat hij zich uit mijn land terugtrekt.’ Benhadad willigde het verzoek van koning Asa in en gaf zijn bevelhebbers opdracht met hun legers tegen de steden van Israël op te rukken. Zij versloegen Ijjon, Dan en Abel-Maïm en plunderden alle voorraadschuren van de steden van Naftali. Toen Basa hiervan hoorde, zag hij ervan af Rama verder te versterken en liet hij het werk stilleggen. Koning Asa riep iedereen in Juda op om de versterkingen die Basa in Rama had gebouwd af te breken en met de stenen en het hout ervan de steden Geba en Mispa te versterken.
In die tijd kwam de ziener Chanani bij koning Asa van Juda en zei tegen hem:
‘Omdat u uw vertrouwen hebt gesteld in de koning van Aram en niet in de HEER, uw God, is het leger van de koning van Aram u ontglipt. Beschikten de Nubiërs en Libiërs niet ook over een enorme overmacht aan strijdwagens en ruiters? Toch heeft de HEER hen aan u uitgeleverd, omdat u in Hem uw vertrouwen stelde. De HEER laat immers voortdurend Zijn ogen over de aarde rondgaan en biedt iedereen hulp die Hem met heel zijn hart is toegedaan. Maar dit keer hebt u verkeerd gehandeld, en daarom zal van nu af oorlog uw deel zijn.’ Asa was zo verontwaardigd over deze woorden dat hij tegen de ziener in razernij ontstak en hem in het blok liet sluiten. Ook beging hij in die tijd wreedheden tegen het volk.