Heel het volk van Juda had de koning bij zijn doortocht begeleid, en de helft van het volk van Israël. De Israëlieten kwamen op de koning af en vroegen hem:
‘Waarom hebben onze broeders, de Judeeërs, beslag op u gelegd door u en uw gevolg bij het oversteken van de Jordaan te begeleiden terwijl al uw aanhangers al bij u waren?’ Maar de Judeeërs wierpen tegen:
‘De koning is immers aan ons verwant! Waarom maken jullie je zo kwaad? Laten we ons soms door de koning onderhouden? Worden we soms door hem bevoordeeld?’ De Israëlieten antwoordden:
‘Wij hebben tien keer zoveel aandeel in het koningschap, en ook op David hebben wij meer recht dan jullie. Waarom doen jullie zo geringschattend? Hebben wij soms niet als eersten besloten dat we onze koning zouden terughalen?’ Maar de Judeeërs stonden sterker dan de Israëlieten.