Denk eens aan mij, wat moet er van me worden als ik van mijn eer ben beroofd? En denk eens aan jezelf, heel Israël zal schande van je spreken. Praat toch eerst met de koning, hij zal jou mijn hand heus niet weigeren.’ Maar hij wilde niet luisteren naar wat ze zei, en hij overweldigde haar en onteerde haar en verkrachtte haar.
Meteen welde een diepe haat in Amnon op. Hij haatte haar zelfs meer dan hij haar eerst had liefgehad. ‘Sta op, ga weg!’ beet hij haar toe. Tamar riep uit:
‘Dat kun je niet doen! Me wegsturen is nog erger dan het andere dat je me al hebt aangedaan.’ Maar hij wilde niet naar haar luisteren. Hij riep zijn bediende en zei:
‘Laat die vrouw uit mijn ogen verdwijnen. Zet haar het huis uit en doe de deur achter haar op slot.’ Tamar droeg een veelkleurig gewaad, zoals de jonge, huwbare koningsdochters dat als overkleed droegen. Toen Amnons bediende haar op straat had gezet en de deur achter haar had vergrendeld, wierp ze stof over haar hoofd en scheurde ze haar veelkleurig kleed. Ze greep naar haar hoofd en liep jammerend naar huis. Daar vroeg haar broer Absalom haar:
‘Is Amnon je te na gekomen? Zwijg dan, zusje, hij is je broer; je doet er beter aan het te laten rusten.’ Tamar bleef voortaan bij haar broer Absalom, van het leven afgesneden. Toen koning David hoorde wat er gebeurd was, werd hij woedend. Absalom sprak er niet met Amnon over, er viel tussen hen geen onvertogen woord, maar hij haatte hem omdat hij zijn zuster Tamar had onteerd.