De volgende morgen schreef David Joab een brief, die hij aan Uria meegaf. In de brief stond:
‘Stel Uria op waar het hevigst wordt gevochten en geef hem geen rugdekking, opdat hij wordt getroffen en sneuvelt.’ Joab onderzocht waar de verdediging het sterkst was, en stelde Uria juist daar op. De verdedigers van de stad deden een uitval naar Joab. Er vielen slachtoffers onder de soldaten van David, en ook Uria vond de dood. Joab liet aan David verslag uitbrengen van de strijd en beval de bode:
‘Als je de koning het hele verloop van de strijd hebt verteld, en als hij dan woedend tegen je uitvalt:
“Waarom hebben jullie je zo dicht bij de stad gewaagd? Jullie konden toch weten dat ze vanaf de muur zouden schieten! Zijn jullie soms vergeten hoe Abimelech, de zoon van Jerubbeset, in Tebes aan zijn einde is gekomen? Een vrouw heeft toen vanaf de stadsmuur een maalsteen op zijn hoofd gegooid, zodat hij stierf. Waarom hebben jullie je dan zo dicht bij de muur gewaagd?” dan moet je zeggen:
“Ook uw bevelhebber Uria is omgekomen.”’ De bode ging naar David en vertelde hem alles wat Joab hem had opgedragen. Hij zei tegen David:
‘Onze tegenstanders waren sterker dan wij en deden een uitval naar ons. We dreven ze terug tot voor de poort, maar toen namen de boogschutters ons vanaf de muur onder schot en sneuvelden er soldaten van de koning. Ook uw bevelhebber Uria is omgekomen.’ David droeg de bode op om tegen Joab te zeggen:
‘U moet er maar niet te slecht over oordelen; de oorlog eist nu eenmaal zijn tol. Houd moed! Heropen de aanval op de stad en maak haar met de grond gelijk.’
De vrouw van Uria kreeg bericht dat haar man was gesneuveld, en ze treurde om haar echtgenoot. Toen de rouwtijd voorbij was, nam David haar bij zich aan het hof. Zij werd zijn vrouw en baarde hem een zoon.
Naar het oordeel van de HEER was het wel degelijk slecht wat David had gedaan.