In de tijd dat de rechters het volk leidden, brak er een hongersnood uit in het land. Een man trok daarom met zijn vrouw en zijn twee zonen weg uit Betlehem in Juda, om een tijdlang in de vlakte van Moab te gaan wonen. De naam van de man was Elimelech, die van zijn vrouw Noömi, en zijn twee zonen heetten Machlon en Kiljon; het waren Efratieten uit Betlehem in Juda. Toen ze in Moab waren aangekomen, bleven ze daar als vreemdeling wonen. Na enige tijd stierf Elimelech, de man van Noömi, en zij bleef achter met haar twee zonen. Zij trouwden allebei met een Moabitische vrouw. De naam van de ene was Orpa, die van de andere was Ruth.
Lees meer ...Ruth 1:14-22
Opnieuw begonnen zij te huilen. Orpa kuste haar schoonmoeder vaarwel, maar Ruth week niet van haar zijde. ‘Kijk, je schoonzuster gaat terug naar haar volk en haar god,’ zei Noömi, ‘ga haar toch achterna!’ Maar Ruth antwoordde: ‘Vraag me toch niet langer u te verlaten en terug te gaan, weg van u. Waar u gaat, zal ik gaan, waar u slaapt, zal ik slapen; uw volk is mijn volk en uw God is mijn God. Waar u sterft, zal ook ik sterven, en daar zal ik begraven worden.
Lees meer ...Ruth 2:1-13
Nu was Noömi van de kant van haar echtgenoot Elimelech verwant aan een belangrijk man, die Boaz heette. Ruth, de Moabitische, zei tegen Noömi: ‘Ik zou graag naar het land willen gaan om aren te lezen bij iemand die me dat toestaat.’ Noömi antwoordde: ‘Doe dat maar, mijn dochter.’ Ze ging dus naar het land om aren te lezen, achter de maaiers aan. Het toeval wilde dat de akker waar ze kwam van Boaz was, het familielid van Elimelech. Na enige tijd kwam Boaz zelf eraan, uit Betlehem. ‘De HEER zij met jullie,’ groette hij de maaiers. ‘De HEER zegene u,’ groetten zij terug. Boaz vroeg de voorman van zijn maaiers: ‘Bij wie hoort die jonge vrouw daar?’ De man antwoordde: ‘Dat is de Moabitische vrouw die met Noömi is teruggekeerd.
Lees meer ...Ruth 2:14-23
Toen het etenstijd was zei Boaz tegen haar: ‘Kom maar hier en neem een stuk brood en doop het in de wijn.’ Ze ging naast de maaiers zitten, en hij gaf haar geroosterd graan. Ze at tot ze genoeg had en ze hield zelfs nog over. Toen ze weer opstond om te gaan werken, gaf Boaz zijn mannen de volgende opdracht: ‘Laat haar ook tussen de schoven aren lezen, zeg daar niets van. Integendeel, jullie moeten juist wat halmen voor haar uit de bundels trekken en die laten liggen, zodat zij ze op kan rapen. Verwijt haar dus niets.’ Zij werkte tot de avond op het veld en sloeg de korrels uit de aren die ze geraapt had.
Lees meer ...Ruth 3:1-12
Op een dag zei Noömi, haar schoonmoeder: ‘Mijn dochter, zal ik niet een thuis voor je zoeken waar het je goed zal gaan? Boaz, bij wie je gewerkt hebt, is zoals je weet familie van ons. Vanavond zal hij op de dorsvloer gerst wannen. Baad je, wrijf je in met olie, kleed je aan en ga naar de dorsvloer. Zorg dat hij je niet ziet voordat hij klaar is met eten en drinken. Als hij gaat slapen moet je goed opletten waar hij zich neerlegt, en dan moet je naar hem toe gaan, de deken aan zijn voeteneinde terugslaan en daar gaan liggen.
Lees meer ...Ruth 3:13-18
Blijf vannacht hier. Als morgenochtend blijkt dat die man als losser wil optreden is het goed, maar als hij dat niet wil, dan doe ik het, zo waar de HEER leeft. Blijf hier nu maar liggen, tot het ochtend wordt.’ En zij bleef tot de ochtend aan zijn voeteneinde liggen. Voordat het zo licht werd dat men iemand herkennen kon, stond ze op, want hij wilde niet dat bekend werd dat ze op de dorsvloer was geweest.
Lees meer ...Ruth 4:1-10
Boaz was intussen naar de poort gegaan en daar gaan zitten. Toen kwam de man voorbij van wie hij gesproken had – zijn naam is niet van belang – en hij zei: ‘Kom hier even bij me zitten.’ De man deed wat hem gevraagd werd. Ook vroeg Boaz tien stadsoudsten plaats te nemen, en ook zij gingen zitten. Toen zei hij tegen de man die ook als losser kon optreden: ‘Het stuk land van onze broeder Elimelech wordt door Noömi, die teruggekeerd is uit Moab, verkocht. Ik meen dan ook u het volgende te moeten meedelen: U kunt het stuk land kopen ten overstaan van de hier aanwezigen en ten overstaan van de oudsten van het volk.
Lees meer ...Ruth 4:11-22
‘Ja,’ zeiden de oudsten en allen die bij de poort aanwezig waren, ‘daarvan zijn wij getuige. De HEER geve dat de vrouw die in uw huis komt zal zijn als Rachel en Lea, die beiden het huis van Israël groot hebben gemaakt, zodat ook u groot zult zijn in Efrata en uw naam in Betlehem zal voortbestaan. Moge uw huis worden als het huis van Peres, de zoon van Tamar en Juda, en wel door de kinderen die de HEER u bij deze jonge vrouw zal geven.’
Lees meer ...1 Samuel 1:1-15 De gelofte van Hanna en de geboorte van Samuel 1
In Rama in de streek Suf, in het bergland van Efraïm, woonde een man die Elkana heette. Hij was een zoon van Jerocham, die een zoon was van Elihu, de zoon van Tochu, de zoon van Suf, en behoorde tot de stam Efraïm. Hij had twee vrouwen: de ene heette Hanna en de andere Peninna. Peninna had kinderen, maar Hanna niet. Elk jaar ging deze man vanuit zijn woonplaats naar Silo, om daar de HEER van de hemelse machten te vereren en Hem offers te brengen. Chofni en Pinechas, de twee zonen van Eli, waren daar priesters van de HEER. Wanneer Elkana zijn jaarlijkse offer bracht, gaf hij zijn vrouw Peninna en haar zonen en dochters een stuk van het offervlees.
Lees meer ...1 Samuel 1:16-28 De gelofte van Hanna en de geboorte van Samuel 2
Denk niet dat ik een slechte vrouw ben; ik bid zo lang omdat ik overstelpt ben door droefheid en ellende.’ ‘Ga dan in vrede,’ antwoordde Eli. ‘De God van Israël zal u geven waar u om hebt gevraagd.’ ‘Ik dank u voor uw vriendelijkheid,’ zei Hanna, en ze ging terug naar haar familie. Haar gezicht was opgeklaard en ze at ook weer. De volgende morgen vroeg bogen ze zich neer voor de HEER, waarna ze zich op de terugreis begaven. Thuis in Rama sliep Elkana met zijn vrouw Hanna, en de HEER verhoorde haar. Hanna werd zwanger en na verloop van tijd baarde ze een zoon. Ze noemde hem Samuël, ‘want,’ verklaarde ze, ‘ik heb hem aan de HEER gevraagd.’
Lees meer ...