Van de steden die jullie afstaan, moeten er zes een vrijplaats zijn:
drie steden aan de overkant van de Jordaan en drie in Kanaän. Deze zes steden moeten een vrijplaats zijn voor zowel de Israëlieten als de vreemdelingen die bij jullie wonen of tijdelijk bij je verblijven, zodat iedereen die zonder opzet een ander heeft gedood, daarheen kan vluchten.
Wie een ander echter met een ijzeren voorwerp zo hard slaat dat deze sterft, is een moordenaar en moet ter dood gebracht worden. Ook wie een ander met een steen waarmee je iemand kunt doden zo hard slaat dat deze sterft, is een moordenaar en moet ter dood gebracht worden. En ook wie een ander met een houten voorwerp waarmee je iemand kunt doden zo hard slaat dat deze sterft, is een moordenaar en moet ter dood gebracht worden. De bloedwreker moet hem doden zodra hij hem aantreft. Als iemand een ander uit haat een duw geeft of met opzet iets naar hem gooit en de ander sterft daardoor, of als iemand een ander uit vijandschap zo’n vuistslag geeft dat hij sterft, dan moet de dader ter dood gebracht worden. Hij is een moordenaar en de bloedwreker moet hem doden zodra hij hem vindt.
Maar als iemand een ander per ongeluk een duw geeft zonder dat er van vijandschap sprake is, of onopzettelijk een voorwerp naar hem gooit, of uit onoplettendheid een steen die de dood kan veroorzaken op hem laat vallen, en de ander sterft zonder dat hij hem vijandig gezind was of erop uit was hem kwaad te doen, dan moet de gemeenschap met behulp van deze regels rechtspreken over de dader en de bloedwreker. De gemeenschap moet de dader tegen de bloedwreker beschermen en hem laten terugkeren naar de vrijplaats waar hij zijn toevlucht had gezocht. Daar moet hij blijven tot de dood van de hogepriester, die met de heilige olie gezalfd is. Maar begeeft de dader zich ook maar even buiten de grenzen van de vrijplaats waarheen hij is uitgeweken en treft de bloedwreker hem dan buiten die vrijplaats aan en doodt hij hem, dan laadt de bloedwreker daarmee geen bloedschuld op zich.