Nadat ze Esjon-Geber verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in de woestijn van Sin, en wel in Kades.
Nadat ze Kades verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op bij de Hor, een berg aan de grens van Edom. Toen ging de priester Aäron op bevel van de HEER de berg op, en hij stierf daar, op de Hor, in het veertigste jaar na de uittocht van de Israëlieten uit Egypte, op de eerste dag van de vijfde maand. Aäron was honderddrieëntwintig jaar toen hij op de Hor stierf. De Kanaänitische koning van Arad, die in de Negev in Kanaän woonde, vernam dat de Israëlieten in aantocht waren.
Nadat ze de Hor verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Salmona.
Nadat ze Salmona verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Punon.
Nadat ze Punon verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Obot.
Nadat ze Obot verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op bij Ijje-Haäbarim aan de grens van Moab.
Nadat ze Ijje-Haäbarim verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Dibon-Gad.
Nadat ze Dibon-Gad verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Almon-Diblataïm.
Nadat ze Almon-Diblataïm verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in het Abarimgebergte, bij de Nebo.
Nadat ze het Abarimgebergte verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in de vlakte van Moab, bij de Jordaan, tegenover Jericho; ze sloegen hun tenten op langs de Jordaan, van Bet-Hajjesimot tot aan Abel-Hassittim, in de vlakte van Moab.