De helft, het aandeel van hen die aan de strijd hadden deelgenomen, bedroeg dus 337.500 schapen en geiten, waarvan er 675 aan de HEER moesten worden afgestaan, 36.000 runderen, waarvan er 72 aan de HEER werden afgestaan, 30.500 ezels, waarvan er 61 aan de HEER werden afgestaan, en 16.000 mensen, van wie er 32 aan de HEER werden afgestaan. Mozes droeg alles wat als geschenk aan de HEER moest worden afgestaan, over aan de priester Eleazar, zoals de HEER hem had geboden. Op het aandeel dat Mozes apart gehouden had voor de Israëlieten die niet aan de strijd hadden deelgenomen – de voor hen bestemde helft omvatte 337.500 schapen en geiten, 36.000 runderen, 30.500 ezels en 16.000 mensen – op dat aandeel van de Israëlieten hield Mozes één op de vijftig mensen en dieren in, en hij gaf die aan de Levieten die zorg droegen voor de tabernakel van de HEER, zoals de HEER hem had geboden.
De bevelhebbers van het leger, de aanvoerders van duizend man en die van honderd, kwamen Mozes zeggen:
‘We hebben de manschappen die onder ons bevel stonden geteld, heer, en er ontbreekt niemand. Wat wijzelf aan gouden voorwerpen hebben aangetroffen, bieden we de HEER als offergave aan:
enkelkettinkjes, armbanden, vingerringen, oorringen en halssieraden. Hiermee willen we bij de HEER verzoening voor onszelf bewerken.’ Mozes en de priester Eleazar namen de gouden sieraden van hen aan. Het goud dat ze als geschenk voor de HEER in ontvangst namen van de aanvoerders van duizend man en die van honderd, woog 16.750 sjekel. De manschappen hielden de buit die ze veroverd hadden zelf. Mozes en de priester Eleazar brachten het goud dat ze van de aanvoerders van duizend en van honderd man in ontvangst hadden genomen naar de ontmoetingstent, opdat de HEER aan de Israëlieten zou blijven denken.