Het aantal ingeschreven Israëlieten bedroeg 601.730.
De HEER zei tegen Mozes:
‘Het land moet onder deze stammen verdeeld worden overeenkomstig het aantal ingeschrevenen:
geef een grote stam een groot gebied als erfelijk bezit, een kleine stam een klein gebied. Het lot zal beslissen hoe het land verdeeld moet worden en welk gebied elke stam, overeenkomstig het aantal ingeschrevenen, toegewezen krijgt; het lot beslist over de toewijzing van zowel de grote als de kleine stamgebieden.’
Dit waren de ingeschrevenen van de Levieten, geordend naar geslacht:
afstammend van Gerson het geslacht van de Gersonieten, van Kehat het geslacht van de Kehatieten, van Merari het geslacht van de Merarieten. Dit waren de geslachten van Levi:
het geslacht van de Libnieten, het geslacht van de Chebronieten, het geslacht van de Machlieten, het geslacht van de Musieten, het geslacht van de Korchieten. Kehat verwekte Amram. De naam van de vrouw van Amram was Jochebed. Zij was een dochter van Levi, wiens vrouw haar in Egypte gebaard had, en zij baarde aan Amram Aäron, Mozes en hun zuster Mirjam. Aäron kreeg de volgende zonen:
Nadab en Abihu, Eleazar en Itamar. Nadab en Abihu stierven toen zij de HEER vuur hadden aangeboden dat niet aan de voorschriften voldeed. Het aantal ingeschreven Levieten, te weten alle mannelijke personen van één maand en ouder, bedroeg 23.000. Zij werden apart van de andere Israëlieten ingeschreven, omdat aan hen geen grondgebied werd toegewezen, zoals aan de anderen.
Dit waren de Israëlieten die door Mozes en de priester Eleazar in de vlakte van Moab werden ingeschreven, aan de Jordaan, ter hoogte van Jericho. Onder hen bevond zich niemand van degenen die door Mozes en de priester Aäron waren ingeschreven in de Sinaiwoestijn, want de HEER had gezegd dat ze allemaal in de woestijn zouden sterven. Er was niemand van hen overgebleven, behalve Kaleb, de zoon van Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun.