Aan vierentwintigduizend mensen had de plaag het leven gekost. De HEER zei tegen Mozes:
‘Dankzij Pinechas, de zoon van Eleazar, de zoon van de priester Aäron, heb Ik Mijn woede tegen de Israëlieten laten varen. Omdat hij bij de Israëlieten voor Mij is opgekomen, heb Ik hen niet allemaal in Mijn afgunst om het leven gebracht. Maak daarom bekend dat Ik een vriendschapsverbond met hem sluit:
Ik beloof dat hij en zijn nakomelingen voor altijd het priesterschap zullen bekleden, omdat hij voor zijn God is opgekomen en verzoening voor de Israëlieten bewerkt heeft.’ De Israëliet die samen met de Midjanitische vrouw gedood was, heette Zimri. Hij was een zoon van Salu, die aan het hoofd van een Simeonitische familie stond. De Midjanitische vrouw die gedood was, heette Kozbi. Zij was een dochter van Sur, een Midjanitisch stamhoofd. De HEER zei tegen Mozes:
‘Behandel de Midjanieten als jullie vijanden en dood hen, want zij hebben jullie als hun vijanden behandeld door sluwe plannen tegen jullie te smeden; dat is gebleken uit de gebeurtenissen bij de Peor en ook uit wat er is voorgevallen met Kozbi, de dochter van een Midjanitische leider, iemand van hun eigen volk, die gedood werd tijdens de plaag die op de gebeurtenissen bij de Peor volgde.’