Israël stuurde gezanten naar koning Sichon van de Amorieten met deze boodschap:
‘Sta ons toe door uw land te trekken. We zullen niet door akkers en wijngaarden gaan en we zullen geen water uit bronnen drinken. Zolang we ons in uw gebied bevinden, zullen we de koninklijke hoofdweg volgen.’ Maar Sichon weigerde Israël doortocht te verlenen, hij verzamelde zijn troepen en trok de woestijn in, Israël tegemoet. Bij Jahas viel hij hen aan. Maar de Israëlieten versloegen hem en veroverden zijn land, van de Arnon tot aan de Jabbok, die de grens vormde met de Ammonieten en waarlangs versterkingen lagen. Israël nam alle steden van de Amorieten in en ging er wonen, ook in Chesbon en de omliggende dorpen. Chesbon was de hoofdstad van de Amoritische koning Sichon. Hij had oorlog gevoerd tegen de vorige koning van Moab en hem zijn hele land afgenomen, tot aan de Arnon. Vandaar dat de dichters zeggen:
‘Kom naar Chesbon en herbouw de stad, versterk de stad van Sichon. Vanuit Chesbon verspreidde zich vuur, een vlam kwam uit Sichons woonplaats. Het vuur verteerde Ar-Moab, de heersers over de hoogten, de heuvels langs de Arnon. Wee Moab! Je ging ten onder, volk van Kemos. De zonen van Kemos moesten vluchten, zijn dochters werden buitgemaakt door Sichon, koning der Amorieten. Wij bestookten hen met pijlen en hun land ging te gronde, van Chesbon af tot aan Dibon toe. Wij verwoestten Nofach, bij Medeba.’
Israël vestigde zich dus in het gebied van de Amorieten. Nadat Mozes Jazer had laten verkennen, werden de dorpen rond die stad ingenomen. De Amorieten die er woonden, werden verdreven.